die belofte niets meer herinnert. Maar daarna valt hem een
uitstekend voorwendsel in, waarvan hij gauw gebruik gaat maken. De
dialoog is hier _prachtig_!
--Oom?... Wat he't die?
Zij wou wel gelooven. Maar de vraag klonk als uit twijfel.
_Nu keek hij haar meer aan: oogen die durfden. Op een toon van:
maak me niets wijs_.
Hij voelt dat hij nu gewonnen spel heeft, dat hij met dat voorwendsel
een prachtige vondst heeft gedaan!
--He't ie jou daar niks van verteld?
--'k Zweer je ... angstigde ze hem tegemoet.
Doch ze bedacht: och meent ie dat? denkend aan de ruzie, die oom
gemaakt had, toen ie haar koffer was wezen halen. _En deze gedachte
verdofte haar blik tot een van aarzeling. Heins zag het:_
--Zie je! Je weet t'er wel van....
--Meen je, toen Oom me koffer gehaald he't?
--Je koffer? Wat? Och meid, je klest.
--Anders weet ik van niks, verzekerde ze vurig.
Hij hield het ongeloof van den verongelijkte vol.
--Bei je d'er onkundig van, dat ik bij de kommesaris heb motte
komme?
--Jij bij de kommesaris! Waarvoor?
Maar haar toon was gedaald in het laatste woord en weer was [p.346]
haar blik vervaagd, want ze herinnerde zich wat Tante verteld had
en die haar gezegde van "de'n eenigsten weg."
--_Jok d'r toch niet om_! zei Jan fier.
* * * * *
Hoe voortreffelijk is dit alles: in de eerste door mij gecursiveerde
woorden komt uit, hoe een reine persoonlijkheid als die van Geertje,
zich-zelf niet betrappen kan op een zelfs onbewust-geuite onwaarheid of
zij wordt er verlegen om en verliest haar zekerheid; in de laatste door
mij gecursiveerde woorden: hoe een doortrapt-sluwe misdadiger als Heins
van dit aandoenlijke schuldbewustzijn gebruik maakt, om, zichzelf met
het _mom_ der schuldelooze deugd bekleedend, de schuld-gevoelende, reine
persoonlijkheid dieper in verwarring te brengen, te vernederen en te
intimideeren.
--'k Jok niet. Tante he't me verteld, de dag dat Oom me koffer
gehaald he't, dat ie gedreigd had mit de peliessie....
--Nou dan!
--Ja maar da's ook al!
--Maar je wist 'er dan toch van! Nou, hij hep z'en bedreiging
volvoerd. D'er is 'en inspekteur in me winkel gekomme, en, daar me
bediende bij sting, vroeg-t-ie of ik us in de Pauwesteeg wou
verschijne; de kommesaris wou me spreke. Prettig, asje j'eige zaak
|