zichtig zou ze gaan doen. Zij
was immers kindjes' wieg. Daar had ze nooit nog aan gedacht_. Ze
had er maar op los gesjouwd, gedraafd en gebukt en getild en
gewreven, zonder een enkele maal te bedenken, dat die beweging hem
misschien pijn dee. Nu, voortaan zou ze anders leven! Tante moest
het werk maar doen....
En ziet ge wel, hoe nu de een, na de ander, de poorten van _Geertjes_
innerlijk worden ontsloten en hoe hier overal natuurlijk-schoons en
-kostbaars ontluikt. Is het wonder, dat _zij_ in _dien_ geestlijken
toestand levend nog altijd in haar afgod een god blijft zien. Bij haar
ellendige oom en tante in huis zwerft zij telkens de straat op, om Jan
te zoeken, eindelijk treft zij hem. En het volgend gesprek ontspint
zich:
--Zoo, zei ze zacht en stak haar hand toe.
--Waar ga jij heen? vroeg hij, als enkel verbaasd. Maar ze hoorde
schrik in zijn stem: hij begreep, dat ze hem was nageloopen.
Ze vertelde; zei dat z'er zoo uitzag, dat ze hem opgewacht had,
zich verscholen. De woorden floten uit schorre keel; ze drong de
linker vuist in de zij, tot een steun omdat alles daar bonsde; en
toch, telkens wanneer ze even had opgehouden met spreken, vond ze
nieuwe dingen te zeggen--_want hij zweeg, keek haar aan en zweeg,
keek met oogen die ook niets zeiden_.
--Wat ben je vreemd, dorst ze eind'lijk, wanhopig.
--Ik?... Hoedat?... vroeg hij traag, bijna stuursch.
In de door mij gecursiveerde woorden komt uit dat Heins _afwacht_, wat
_Geertje_ hem doen, zeggen kan. Ook weet hij, [p.345] dat hij haar
hiermee uitput en ten derde wil hij haar, als in 'n vergetelheid van
heel het verleden, laten voelen, dat het is _afgedaan_, dat hij
feitelijk niets meer met haar te maken heeft.
Nu barstte ze uit. Nu kon ze niet langer.
--Toe Jan, doe toch zoo nie' mit me! Dat he'k niet verdiend! Je
martel me zoo! Spreek nou te minste. Zeg hoe of wat...!
--Wa' mot ik je zegge? 'k Begrijp je niet. Omda' we mekaar nou zijn
tegegekomme....
Zij wist al. Toch zei ze:
--Je zou me schrijven.
--_Ik jou schrijve?_... aarzelde hij. Toen opeens rad:--_Ja! A'k
gekund had. Maar na wat je Oom me gebakke heit_.
Bij de eerste door mij gecursiveerde woorden, weet Heins er nog geen
verontschuldiging voor te vinden, dat hij zijn belofte haar te
schrijven, niet gehouden heeft. Dus zal hij maar net doen, of hij zich
van
|