jn. Maar hij heeft dien trek
van alle hoogere, edele naturen, dat al veroorzaakt [p.359] hun het
goede en schoone zelf teleurstelling, hun bewonderingsvermogen voor dat
schoone en goede daardoor niet wordt geschaad. Vandaar, in zijn leed,
zijn geestdrift voor de prachtige liefde en persoonlijkheid van
Geertje!--
Bij het verhaal van Maandag's bezorgdheid over haar; zijn
niet-kunnen-begrijpen, dat Geertje zoo opgeruimd is, en hem met zoo'n
weldoende gezelligheid kan omringen; zijn angst dat zij dit alles maar
voorwendt, om er een noodlottig plan achter te verbergen, geeft de
auteur van die opgeruimdheid deze _prachtige_ psychologische
verklaring--te mooi, om er niet nadrukkelijk uw aandacht op te vestigen:
(De woorden waar het op aankomt, cursiveer ik.)
Nu Geer er was, hoefde hij den sleutel niet bij buurvrouw te
brengen, wanneer hij 's avonds uitging. Maar nooit had z'n woning
deze gezelligheid gekend en zooveel mogelijk bleef hij thuis.
Geregeld kreeg hij zijn koffie en thee, den kinderen ontbrak het
niet meer aan iets en precies op tijd lagen die in bed. Dan week
welhaast het nagevoel van het stage leed over zijn zuster, dat leed
als een rouw, die men niet overleeft. Dan trilde zijn wezen onder
de gewaarwording van zooveel knusse gezelligheid rondom hem, zat
hij met snel-knippende straaloogen meer te soezen dan te werken aan
zijn schrijftafeltje, bij de kaars, die Geer er "verzonnen" had. En
op haar vraag:--"Wil u daar uw thee?" zei hij telkens gretig:--"Ik
kom."
Doch later alleen, wanneer zij naar bed was, werd hij weer
aangegrepen door een vrees. Het kwam niet in hem op, dat voor haar
_dit zijn hier was als een slaapwandelen, dat haar wezenlijk leven
elders verliep_--en haar doen van den ganschen avond bleef hem een
raadsel, zoet ... maar angstig....
Ge begrijpt dat dit "elders" is: bij Heins, bij den man, dien zij voor
altijd liefheeft!--En nu datgene, wat ik, in het vorig hoofdstuk, een
fout noemde in de beelding der Maandag-figuur: het is onverklaarbaar,
althans mij is het niet gegeven geweest er een aannemelijke verklaring
voor te vinden, dat een man van zulk een noblesse, Geertje niet bij
tijds voor Heins waarschuwt, waarvoor hij ampel gelegenheid had.
Onbekendheid met de "moreele principes" van dat heer kan het niet
geweest zijn, schuchterheid evenmin; z'n verhaal o.a. dien avond, ten
huize van Heins, van die voorname
|