Wie die eigenschap bezit, _al bezit hij geen
enkele andere van even hooge ontwikkeling_, behoort reeds _daardoor_ tot
de _psychisch-heel-grooten_.--Laten we het verder verloop van het
onderhoud overslaan, hoe uitstekend, hoe vol van dramatische spanning
dit ook moge zijn. Het mooiste laat ik onaangehaald, dat moet voor u
bewaard blijven in het boek. Zoo verhaal ik u ook niet, waarom Geertje
niet met haar grootvader meegaat, die immers gekomen is, om haar te
halen, en waarom zij, zich in afgrijzen van hem afwendend, bij Maandag
achterblijft. Slechts wil ik even het zinnetje aanhalen, waarin de
[p.358] schrijver vertelt, hoe de grootvader heengaat van Geertje, en
Maandag, den bultenaar, die hem den uitgang verspert en hem smeekt
Geertje niet zoo te verlaten, op zij duwt:
_Des_ langen ouden groote hand beroerde den schouder _des_
bultenaars, en zij opende met vastheid de deur.
De ongewone harkerige deftigheid en statigheid van deze constructie met
zijn "dessen" valt op, nietwaar? Wilt gij weten waarom zij hier zoo
uitmuntend is? Herinner u dan wat ik schreef bij mijne behandeling van
_De Familie Kegge._[12] Ik noemde daar het stukje, waarin Kegge's
smartvoelen, zoo uitmuntend, omdat: "_de eigenschappen van Kegge's
smartvoelen de afbeeldende woorden en zinsbouw (hebben) doordrongen,
gedrenkt, en daarmee een zijn geworden."_ Welnu, iets dergelijks is ook
hier het geval: het harkerig-stijve, het onvermurwbaar-harde der manier
van doen van den grootvader heeft ook hier de afbeeldende woorden
doordrongen en verhard. Ge _voelt_ en _hoort_ en _ziet_ daardoor alles
onmiddellijk, terwijl, indien er een _andere_ zin stond, die u nochtans
_hetzelfde_ zou _mededeelen_, ge er slechts een _verstandelijk begrip_
van zoudt krijgen!--Maandag, bij wien zij dus achterblijft, dien naar
het lichaam zoo wanstaltige en naar de ziel zoo rechtgeschapene--hoe
aandoenlijk is zijn hulpvaardigheid, hoe aandoenlijk zijn verzwegen
liefde voor haar. Een oogenblik, een oogenblik denkt hij, dat zij
wellicht in de toekomst een troost en een licht in z'n arme leven zal
kunnen zijn. Maar eens vraagt hij haar:
--Keu-je-n-um m'ar nie' fergaite?!
--Vergete!?!
Een verwijt dat een triumf is. In hem zinkt iets nog dieper weg,
maar er stijgt een ontroering van geestdrift, die hoog boven het
and're gevoel gaat.
Dat wat dieper in hem wegzinkt, ge begrijpt het, is zijn liefde. Hij
voelt, dat zij nooit iets voor hem kan zi
|