gedrukte zinnen
verschijnt hij in z'n volle gewetenlooze sluwheid. De geheele door mij
geciteerde dialoog is schitterend, maar hierin is hij _allerprachtigst_
getypeerd. Van het daaropvolgende, door mij gecursiveerde, meent hij
natuurlijk niets; ten eerste rekent hij er op, dat _Geertje_ nu te
verlegen is iets van hem te vragen en als ze 't later mocht doen per
brief, welnu, dan antwoordt hij niet! Even later trouwens, als ze hem
vraagt of hij haar niet wil schrijven, zegt hij, dat hij dat niet kan
doen: "Oom kent ommers m'n handschrift!!" In de _laatste_ door mij
gespatieerd [hoofdletters, M.D.] gedrukte woorden buit hij verder zijn
vondst van het "gevaar" eener "offisjeele bekentenis" uit!
Als _Geertje_ nu, troosteloos, van hem heen gaat, komt wel [p.348]
twijfel in haar op, maar ze slaagt er toch altijd weer in, dien weg te
redeneeren en als haar edele oom, na eerst _Heins_ voor den "commesaris"
te hebben gedaagd en 'n spiegelruit in z'n winkel te hebben
stukgeslagen, ten slotte bij hem in dienst treedt en zelfs--hij de oom
van de gedupeerde!--er op staat dat Geertje Heins "met rust zal late,"
dan denkt _Geertje_, over die laagheid van oom maar heenglijdend, dat
_Heins hem werk geeft, om zoodoende voor haar en hun nog ongeboren kind,
"zijn Ismael" te zorgen!_... Een ziel als die van _Geertje_ doet, om zoo
te zeggen, alles in 't groot, haar is het vermogen en de geaardheid der
innige geloovigen: alles wat God doet is ten goede, en zoo: alles wat de
man doet, in wien zij gelooft, dien zij liefheeft, is: om goed te doen,
is ten goede.--Nadat _Geertje_ doodziek is geweest en helle-angsten
heeft uitgestaan, omdat ze meende, dat de vrucht in haar lichaam is
gestorven en God dit als vreeselijkste straf, die een aanstaande moeder
kan treffen, over haar had beschikt, gebeurt er iets, dat haar
onvermijdelijk Oom's huis uitdrijft. Zooals ik in mijn eerste artikel
zei: indien wij _Geertje_ in het leven ontmoet hadden, wij zouden niet
alleen het flauwste begrip van haar adeldom missen, maar haar zelfs voor
een heel gewone "gemeene meid" houden. Maar zeer zeker is het te
verklaren, dat de platzinnelijke _Gerrit Holkers_ haar daarvoor houdt.
Hij wil haar geweld aandoen en nadat Tante haar broer hoonend en
treiterend tegen _Geertje_ heeft verdedigd, loopt deze 't huis uit en
vlucht naar _Maandag_.
* * * * *
Niet onverdeeld is door de critiek deze _Maandag_ als mensch-schepping
gunstig beoordeeld
|