zachtheid placht te troosten. Nu was niet Groo'moe er, maar Oom.
--Ik heb u ommers alles geschreven, zei ze, met zekerder stem,
koel, strak.
-- Heb je Groo'va vergeving gevraagd?
Oom! Die braaf dee, voor 'en wit voetje!...
Nu had ze haar stem weer geheel, en blozend:
--Heb u al om vergeving gevraagd?
--Ik? Ik heb me niet laten onteere!
--Nee, u heb goed opgepast! En voor mijn heb u ook zoo gezorgd!
Daarom liep ik laast uw huis uit, toen uw zwager m'en as hoer wou
gebruike....
Groo'va, die zich juist omgewend en de hand op een stoelleuning
gelegd had, strekte die uit met gebiedend gebaar:
--Stilte!
Juist als vroeger op school.
--Laat me met haar alleen, Jan; ik zal de weg naar je huis wel
vinden.
Toen Oom was heengegaan, zei Groo'va:
--Ga daar zitten.
Het was haar stoel, waarop zij altijd zat, deze dagen; zij ontving
Groo'va in Maandag z'en woning. Hij deed net als thuis tegen stoute
jongens, die hij in zijn kamer liet komen na schooltijd. De
meester, de berispende meester--anders was hij niet voor haar.
[p.355] Men zal de uitbeeldingskunst van dit geheele stuk moeilijk te
zeer kunnen prijzen. Het schoolmeesterlijke gedoe van Groo'va, Oom's
vleierige kruiperigheid,het staat er alles voortreffelijkin. Maar vooral
opmerkelijk is Geer's koel, strak, snibbig en hard worden. Het lijkt mij
gewenscht hier even van de eigenlijke oorzaak daarvan te spreken: omdat
zachtmoedigheid en vergevingsgezindheid goddelijk, d.i. schoon en goed
zijn, wordt een mensch bij hun aanblik ontroerd en heeft hen
onmiddellijk lief. Beproevend hen na te volgen om zelf schoon en goed te
zijn, wendt hij zich tot hen en hoort, met een gelukkig gevoel in het
hart en heerlijke overgave, aan, wat zij hem te zeggen hebben. Maar
omdat hardheid en barschheid en wrok leelijk en gering-menschelijk zijn,
wordt een mensch bij hun aanblik onmiddellijk afkeerig van hen en zegt
meer of minder bewust in zichzelf: wat kunnen dezen, die zelf
klaarblijkelijk nog niets geleerd hebben, mij leeren? En _welk recht_
hebben zij, mij te leeren? Dan keert hij zich van hen af en sluit in
zich-zelf zich op. In den grond is het dus dezelfde oorzaak, die de
menschen een eerlijk man, als hij over eerlijkheid spreekt, aandachtig
doet aanhooren, maar hen een dief, als hij 't zelfde beproeft, doet
hoonen en nog dieper verachten.
Onversch
|