en geniaal, een geestig en
fantasievol schrijver, maar toch geen--"zedepreeker"?
* * * * *
_Heins_ wil zich dus _Geertje_ van den hals schuiven. De kentering in
z'n manier van doen jegens haar wordt al wel voldoende door dit stukje
aangegeven:
Kijk Jan zitten kieskauwen. Zelf had ze maar effe naar de bakker
moeten loopen, omdat juffrouw Sefie het verdijde.... Got, stond-ie
nou al op!...
--Wil je eerst nog niet een kopje?... Toe ... blijf nog
effetjes....
En zij drong zich tegen hem aan, de hand aan zijn stoel, dat hij
weer zou gaan zitten.
--Wou je zoo graag dat ze-n-'t wiste? Nou m'ar ik niet, hoor!
Hij beet het haar toe, nauw hoorbaar, heesch.
Geertje had zijn stoel gegrepen, beide haar handen omklemden de
leuning; zoo bleef z' overeind, schoon de grond om haar zonk.
Nu was hij al niet meer bij haar; de kamer was leeg en de deur
stond open--zij hoorde Sefie met het keukengoed kletsen.
God, wat was dit!... Had zij Hem verloren?! Eens had zij gedroomd,
dat hij plots haar begaf, 't Kon toch niet in werklijkheid!?
Toch zou hij daar niet zoo spoedig in geslaagd zijn, als niet het
naief-trotsche in _Geertje_ de onbewuste bondgenoot zijner laagheid ware
geworden. Het geexalteerd-zijn kan zoowel iemand volkomen blind maken
voor de werkelijkheid, als zijn inzicht daarin tot een buitengewone
hoogte en wijdte opvoeren. Bij _Geertje_ hebben telkens beide plaats.
In 't onderhavige geval gebeurt het eerste: haar geexalteerde toestand
maakt haar niet alleen blind voor het feit, dat haar liefdevoelen wel
edel in het complex van haar zielsvermogens is, maar uiterlijk als iets
onedels verschijnt, doch ook voor de voor haar nadeelige gevolgen, die
een bruusk openbaarmaken van haar liefdeleven hebben zal. En zoo werpt
ze 't de "Juffrouw" in 't gezicht, dat _Jan_ haar, _Geertje_, lief
heeft, dat ze [p.343] "zijn vrouw" is, en wordt zij het huis uitgezet.
De lezer moet er zich wel voor hoeden, in dit optreden van _Geertje_ de
onbeschaamdheid van het gemeene te zien. _Verre van daar:_ het is de
trots der onschuld, die zich, _intuitief_, rein voelt. _Verstandelijk_,
als zij te rade gaat met wat haar van jongs af geleerd is, twijfelt
_Geertje_ zelf vaak aan haar onschuld, ja, gelooft zij aan haar schuld,
maar in haar hoogste oogenblikken, voelt haar _ziel_, dwars door de
telkens weer aanklagende tegenwerpingen van
|