spuwen. Neemt u in acht, opdat het niet verrot in den bodem, en
of nimmer ontspruit, of opkomt [p.341] met dorrende knoppen en
verwelkend blad, daar de hemel en de zon en al de schepselen met
verheerlijkte gelaten, naar de ontluiking van een nieuw levenswonder van
schoonheid en van kracht uitzagen.... Opdat het dan niet in de wereld
worde als in een huis waar een kind wordt verwacht, en de lucht
trillende hangt van naderende vreugde, en de oogen der wachtenden zacht
en gedempt glanzen van een blijdschap, die zich nog niet geven kan, maar
straks, o, straks, uitstralen zal en ... het kind wordt dood of misvormd
geboren en vervult de harten en het huis met rouw en schrijnend leed, om
de voor langen, langen tijd teleurgestelde verwachting....
Alles _groeit geleidelijk_. En, lieve vrienden, wat ik nu ga zeggen, dat
doe ik alweer niet uit zedeprekerigheid, maar omdat ik u beloofde in
mijn allereerst artikel, dat wij "dat leven samen zouden zien."[10]
Begrijpt het goed; het is niet voldoende, weerzin tegen een man als
Heins te voelen, om niet zooals hij te worden. Zelfbedwang,
menschenliefde, eerbied voor lot en levensgeluk van een medemensch, die
alle komen niet, om zoo te zeggen, kant en klaar uit den hemel gevallen.
Wie niet langzamerhand bij vele _kleine_ gelegen-heidjes gestreefd heeft
naar het bezit dier deugden, maar integendeel bij die _kleine_
gelegenheden het zelfbedwang, de menschenliefde en den eerbied voor het
levensgeluk van anderen onder den voet geloopen heeft, hij moet niet
denken, dat als de _groote_ gelegenheid komt, hij de verlokking daarvan
zal kunnen weerstaan. Niemand kan zeggen: nu, dit is zoo erg niet, dat
doe ik, maar daar is ook de grens, die overschrijdt* ik niet; hij moet
zorgen, zoover van daan te blijven van die grens, dat het _niet bij hem
kan opkomen_, haar te overschrijden. En iets dergelijks bedoelde
ongetwijfeld ook Wells, met zijne indertijd bij mijne behandeling van
_Het Voedsel der Goden_ geciteerde woorden: "_zooals gezonde gewoonten
van geest en leven de troon zijn_." Zonder zulke gewoonten geen vaste en
eervolle zetel in het leven, waarop men, veilig zittend, schouwen en
werken kan. Want zooals degeen, die zich altijd voorneemt _morgen_ iets
te doen, _nooit_ iets doet, [p.342] zoo laat degeen, die zich bij het
plegen van _vele lichte vergrijpen_ voorneemt, de _zwaardere_ na te
laten, ten slotte ook die zwaardere _niet_ na. En ge herinnert u wel uit
mijn behandeling destijds: Wells is e
|