Dus geen pret gehad?
--Pret? Nee niks!
--Wij ... moste-n-is same kermishoue'!... Zou je wille....
Ze voelde den lessenaar wankelen. Ze hoorde heel goed hoe Meneer
het meende, niks as 'en grapje, uit goejigheid, omdat ze zoo'n nare
avent gehad had; _en toch kreeg z' opeens 'en angst, of z'en droom
vervuld zag worden: Hij, Hij was et, gisteravent, in de tent, die
mooie jonge, die daar met 'en meisje zat!_... _Got!_... Meneer,
mocht toch niks merke....
--J..j ...a! stotterde ze, met gedwongen lachje, zooveel mogelijk
als-vroolijk. Gauw 'et geld nu, en dan weg.
[p.332]--Wat hei' j' de kinders blij gemaak', hoorde ze zijn
vriendelijke stem.
--Blij?... Mit niks!
--Nou ja, ze krijg 'et toch.
--Ik vin' 't zoo aardig van je, Geertje--streelde weer die lieve
stem--da'j zoo lief ben voor me kinders. Truusje heb-ie opgepast
... as' en _moeder_[6]
Even dorst zij opzien. In die mooie oogen. Hij, zoo goed, zoo'n
beste vader, en zoo vriendelijk voor haar....
--'t Snoesje! zei ze.
Truus, 'en engel!
Nam meteen het geld van tafel.
Toen opeens hield hij haar hand.
Klemde die, zacht, in de zijne.
--_'k Wou da' jij de moeder was_....
--O, Meneer!
De gulden viel. Maar zij holde weg, het huis uit.
Nu heb ik weer gecursiveerd. Ziet ge thans in, waarom ik het straks
deed?!--Overal vervolgt haar zijn beeld! Maar met die laatste door mij
gecursiveerde woorden, heeft hij haar nu aan zichzelf ontdekt! Zij snelt
in radeloosheid de straat op. Maar wie is in staat, zijn eigen ziel te
ontsnellen? Als een obsessie hamert het in haar hoofd:
Dat _Hij_[6b] zeker nooit us in z'en leve _gelukkig_[6c] erge's
gezete had, zooals die jonge gisteravent.--Met de _Juffrouw_[6d]
--_'k Wou da' jij_...."[6e]
Niet an denke....
En ziet ge weer het gevaarlijke _medelijden_ in Geertje? Ze komt thuis
en moet even rusten, maar kan niet, kan niet. Overal ziet ze hem, overal
voelt ze hem. En als ze dan ten slotte, na bij menschen, christelijk als
haar grootvader, te zijn gegaan en daar wat norsch te zijn bejegend, er
berouw over gevoelt, dat niet geduldiger te hebben verdragen, voelt zij
een onbedwingbaar verlangen naar het godshuis te gaan. Als zij er komt,
in haar geexalteerden toestand, voelt zij zich als "het hijgend hert der
jacht ontkomen." En dan volgt dit prachtige, di
|