genschappen. En in dezen man zijn er al vast
drie wijzen-van-zijn te herkennen: ten eerste: de man--de "belichaamde
vermaning," zooals _Geertje_-zelf hem ziet--die door zijn dogmatisch
denken, door zijn meenen _de waarheid in pacht te hebben_, van een
ergerlijke eigengerechtigheid is; die zich als een "Verkondiger van Gods
Woord" opwerpt en met zijn teksten niet alleen een grimmig hekwerk
tusschen eigen braafheid en de snoodheid van den zondaar schijnt te
willen oprichten, maar er zelfs een soort van kooi om de "gevallene" van
wil smeden, waarin die in schuldbewustzijn tot "berouw" moge komen;
maar, ten tweede: leeft ook in hem de eenvoudige vrome, de [p.313] warm-
en innig-geloovige, die ten tijde van zijn hevigste bewogenheid, naar
den Bijbel grijpt, om in diens taal te bidden, te danken, in een woord
zijn gevoel in woorden uittestorten. Het behoorde tot de leege
bluf-gebaren der "moderniteit" te beweren, dat degeen, die bad, dat in
eigen woorden moest doen, en dat hij, die het in "andermans"
bewoordingen deed, maar wat prevelde. Maar die moderne knaapjes vergaten
iets: dat deze "andere man" vaak de Bijbel was, en dat als we alleen
maar de Psalmen daaruit nader beschouwen, we weldra ontdekken, dat de
Psalmist een dier ontzaglijke en allergrootste dichters is geweest, wien
"niets menschelijks vreemd is gebleven." Wat wonder dan dat de
geloovige, die toch al, door zijn geloof, meent, dat die geheiligde
woorden Gode aangenamer dan zijne eigene zullen zijn, in uren van diepst
doorleven naar den Bijbel grijpt, en, als in een gelukkige ontslaking,
daar de zoo volledig zijn gevoel uitzeggende woorden vindt, gelijk hij
ze nimmer had kunnen vormen. Zoo gebruikt ook Grootvader dan de teksten
als hij _bidt_. Als hij _vermaant en bestraft_--let goed op het
verschil!--liggen _hoogmoed_ en _bewustzijn van eigen bravigheid_ aan
zijn tekstgebruik ten grondslag; als hij _bidt: nederigheid, liefdevolle
overgave_, ja zelfs _onbewust bewonderen van het schoone._ Gij zult mij
deze uitweiding wel willen vergeven, want ik zou graag willen, moet ge
weten, dat wanneer ge straks, als flinke kerels in den trein van den
Vooruitgang zit en uw vroolijk lied van de Internationale uit de ramen
dondert, dat ge dan vooral niet uw manhaftigheid uit door als Yankees
links en rechts over de waardevolle bagage uwer medereizigers heen te
spuwen. _Revolutionnair gevoel en eerbiediging van het echte en mooie,
waar 't zich ook uit_, zijn in diepsten oorsprong h
|