u je in Rotterdam wel zoo voak niet kriege."
Het teekent uitstekend het geeerd- en geliefd-zijn van haar grootouders
en haar-zelf in het dorp. En dat alles zal later, zooals ik reeds zei,
een wreed contrast met haar omgeving en positie in Rotterdam vormen.
Maar het volgende haal ik nog even aan:
En aan het perron kwam opeens Jan Heukelman.
--Ik kom je even ge'dag zeggen, Geertje, zei hij.
--Dag Jan, zei Geertje verlegen ontwijkend.
--Geertje, vervolgde Jan zacht en haastig, Willem is mit je vertrek
bekend, en hij he't mien opgedroage je z'en groete te brengen. En
dat ie hoopte da'j altoos de Heere voor ooge zoudt houden.
Geertje zei niets. Wat moest ze nu zeggen? Ze had geen boodschap
aan Willem te geven.
Willem is de rijke boerenzoon, die op Geertje verliefd is, maar omdat ze
'm niet hebben wou, naar Amerika is vertrokken. Later als Geertje
"gevallen" en hij in het vaderland is teruggekeerd, blijkt hij nog
altijd dezelfde trouwe en liefhebbende minnaar te zijn. Hij verlangt
niets liever dan haar als zijn geeerde vrouw in zijn huis te voeren.
Maar Geertje weigert, zooals ik reeds in het eerste hoofdstuk zei, omdat
zij den man, die haar gedupeerd heeft, _blijft liefhebben_! Overigens:
Willem Heukelman is dezelfde soort Christen als Grootvader, m'n Hemel!
'n minnaar, die het meisje zijner liefde geen andere boodschap weet te
sturen, dan dat ze altoos de Heere voor oogen moet houden! 't _Is_ om
tureluursch te worden.--En nu nog even dit: (Geertje staat aan een
tusschen-station op den trein te wachten. Ze is ongerust over haar
koffer. Een aardige meneer stelt haar gerust, en het voorvalletje
verloopt dan aldus verder:)
Hij ging enkel naar Utrecht, maar tot zoover konden ze samen
reizen.
Geertje dacht aan wat Groo'va gezegd had, dat ze vrouwencoupe
[p.319] moest nemen. Ze zou dit ook zeker doen, _maar vond het
pijnlijk dat aan den heer te zeggen_. Hij was zoo vriendelijk tegen
haar!...
Toen de trein eindelijk voorstond, zei ze nochtans:
--Ja, nu moet ik een dames-coupe hebben.
Doch er was maar een, en die zat vol. Er was nog net een plaatsje
in, dat een dikke boerin innam, die voor Geertje heen-drong.
--Ziet u wel! Nu is er geen plaats, nu moet u toch bij mij komen
zitten, lachte de heer.
En zij lachte ook. Maar ze vond het niet goed van zich-zelf.
Misschien was er nog een coupe geweest
|