ersten zin van dit citaat heb ik het woord "lange" gecursiveerd,
om te doen uitkomen hoe voortreffelijk zulke kleine
beschrijvingswoordjes het niettegenstaande hun eenvoud [p.316] en alle
afwezigheid van omhaal doen. Ik wees er u reeds aanstonds op bij de
beschrijving van Geertje's naar beneden loopen. Met die kleine,
voortreffelijk te pas gebruikte beeldende woordjes, bereikt deze
schrijver evenveel, zoo niet meer als sommige anderen met uitgebreide en
ingewikkelde beschrijvingen. Als met lichte, onmerkbare drukjes wordt
ons eene ook-het-innerlijk-bevattende voorstelling van den uiterlijken
persoon in den geest gedreven. De drie andere cursieven geven Geertjes
gepreoccupeerdheid weer, haar er-niet-bij-zijn bij het afscheid, haar
denken aan het komende. Haar "Ja Groo'moe" is zelfs min of meer comisch
als antwoord op grootmoeders zegenwensch. En we glimlachen goedig, als
we daaraan denken, en hebben het onschuldige, levendige, naar het nieuwe
willende meiske er des te liever om.
--We komme d'er toch nog wel? vroeg ze, toen het tuinhekje
dichtklapte.
--Ja, wij zijn bijtijds, zei Groo'va. Zeg Groo'moe nog eens goeden
dag.
Tusschen de groote begoniabladen zag ze, stilstaand, Groo'moe's
gezicht. Ze wuifde met hand en handschoenen; een van de
handschoenen viel; toen ze hem had opgeraapt, wuifde ze nog eens.
Toen _hupte_ ze (beeldende uitdrukking, als boven. v.C.) Groo'va
na, die was doorgeloopen.
Bij den draai van den weg bleef ze even staan, en wuifde weer.
--'k Zie Groo'moe nie' meer, zei ze.
Stil dook, omhuifd door grauw-bruine takken, 't lage witte huisje,
met het zware, vooruitspringende puntdak, achter de lariksen en
conifeeren, en onder de drukkende nabuurschap der kerk, met de
school weg. Somber schonkte de oude kerk op, eenzaam was 't donkere
pleintje er voor....
-- Kom nu! riep Groo'va.
En Groo'moe, die in Geertje's kamertje door het zolder-raampje
keek, zag haar zwenken, lenig en vlug.
Hoe mooi is hier de stemming van dat oude dorpje getroffen, die kerk,
die school, het eenzame pleintje. Stil blijven ze achter in hun
onverstoorden, zuiveren eenvoud.... Het bij hen behoorende kind trekt
naar de groote stad....--Is ze even droevig, dat ze grootmoe niet meer
ziet? Of is ze eigenlijk niet integendeel blij, en voelt ze zich niet
opgelucht, dat het afscheid nu eindelijk is afgeloopen, dat ze nu
onverdeeld [
|