geeft aan
wat voor onze ooren geen stem en geen uiting had!_ Hoe dikwijls, gelijk
nu weer, heeft het mij dan ook niet toegeschenen, alsof, in hoog
medelijden met die wrange machteloosheid der menschen, ter troost aan
ons gekrenkt rechtsgevoel, en vooral ter tijdelijke hulp aan ons,
bijna-blinden, die het eindpunt niet kunnen zien, waar al dat slechte en
misdadige tot goedheid en rechtvaardigheid wordt--de Natuur de
kunstenaars voortbracht, opdat die ons reeds nu het ware wezen der
dingen zouden doen gevoelen, hun noodwendigheid en het verborgen geluk,
en ook het verborgen onheil, dat zij in hun dichte dooreenvlechting
dragen. Het uiterlijk-schamel edele, dat wij gering hadden geschat, de
kunstenaar toont--en 't is als een ons hart goeddoend eerherstel!--de
edele kern ervan. Het opgesierd-vooze, het is alweer de kunstenaar die
met vaste hand het innerlijk rotten opendekt--zoodat wij althans het
geluk der waarheid hebben! Zoo komt het dan ook, dat _Geertje_, het
zuivere werk van zulk een kunstenaar, bij al de grauwheid van het
armoe-leven, die het ons niet spaart, bij al de ontzettende ellende en
onverdienden smaad, die we de hoofdpersoon, het meisje zien treffen, ons
nauwelijks bedroeft, en dat het ons evenmin na [p.305] voltooide lezing
achterlaat met dien bitteren haat tegen het "wreede" leven, maar
integendeel met het zoete en kalme gevoel van bevredigd- en
vertroost-zijn, van nu toch eens het Noodlot doorvoeld en begrepen te
hebben. Want, zoo denken we, waarom zouden we de verstooten en versmade
Geertje langer beklagen, haar, die met het volle gevoel en het
alles-verzoetend en verheerlijkend bezit harer altijd-durende liefde
naar haar dorpje terugkeert, om daar in de schoone richting, die het lot
haar gewezen heeft en op haar eigen, eenvoudige wijs, haar prachtige en
rein-menschelijke ziel te doen groeien en bloeien. Of waarom zou ons de
haat jegens menschen als Heins nog op het hart branden! Is tot onze
genoegdoening, in dezen eene, niet aller afzichtelijkheid in den
rechtvaardiglijk-erbarmingloozen dag geheven? Voelen we ook niet
onvermijdelijk en ontzettend aandreigen, onzichtbaar voor zijn oogen, de
begeleidsters der geestelijke en zedelijke geringheid: de zelfverachting
en de verachting der menschen, die vroeg of laat, maar eens zeker, uit
zulke misdrijven opschrijnen?... Ja, het is dan ook vooral de
gewaarwording, dat de godsstem van het Noodlot tot ons sprak uit dit
boek, klaar en vast en met ware troost vertr
|