oostend, die het ons doet
liefhebben als een machtig geheel van _ont-dekte, doorzichtig-gemaakte_
menschelijkheid. Aan dit werk is het _tijdelijke_ vreemd: zoolang een
deel der menschheid onze taal zal kennen, zoolang zal het in de figuur
van het arme meisje _Geertje_ de verwezenlijking van eene der gestalten
der eeuwige en wereld-omvattende liefdesdroom herkennen; zal het opzien
vol dankbaarheid en bewondering tot die onbewuste, nederige heldin, die
niet alleen te eenvoudig-menschelijk, te rein-natuurlijk was om te
zondigen, d.i. tegen haar diepst en hoogst gevoel te leven, toen dit
haar genot en uitviering van hartstocht bracht, maar die ook te groot
bleek, om tegen dat gevoel te leven, toen het haar niets anders dan
verderf, vernedering en ontbering kon brengen!
Laat mij nu nog, voor ik dit eerste hoofdstuk over _Geertje_ beeindig,
even recapituleeren wat ik heb gezegd:
[p.306] Het werk behoort ten deele, voor zoover het zijn hoofdpersoon
betreft, tot de goede romantiek, omdat het een uitzonderingsfiguur
beeldt, op naturalistische, d.i. zooveel mogelijk objectieve wijze. Het
behoort tot de groote en blijvende kunstwerken: omdat het 't leven voor
ons ont-dekt en doorzichtig maakt; omdat het, in de opeenvolging zijner
elkaar beinvloedende hoofdgebeurtenissen, zuiver noodlottig is; omdat
't, wijl het kunstscheppend vermogen er puur in leeft, niet van een tijd
maar van alle tijden is; omdat het, tenslotte, en door zijn
noodlottigheid en door zijn evenwichtigheid en door zijn af-zijn in
begrepen-, doorvoeld- en weergegeven-hebben, zelf de rust en den vrede
der klassieke mensch-beeldingen bezit en beide daarom ook aan de lezers
schenkt.
* * * * *
En ik voeg er met nadruk bij: het is ook in de hoogste mate zedelijk, en
de lezing moet, vooral op jongelui, die nog hun leven kunnen beginnen,
veredelend werken--ik zeg dit met zooveel nadruk, omdat 'n paar,
overigens geheel onbevoegde, dwazen indertijd het tegendeel beweerd
hebben--wijl het ten eerste, zooals ik reeds opmerkte, een stem geeft
aan het bedrogene, verdrukte en gesmade, dat anders door de menschen
niet wordt gehoord of geloofd; ten tweede, in _Geertje_-zelf een figuur
beeldt, die dwars door alle conventie heenbrekend en boven alle
eigenbaat uitrijzend, datgene poogt te doen, wat haar eigen diepste
wezen haar als goed aanwijst en, ten derde, in Heins den verleider, een
mensch heeft geschapen, wiens verpeste en afzichtelijke gees
|