FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285  
286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   >>   >|  
Ze hoorde Groo'va stommelen in de kamer, zeker werd hij ongeduldig ... daar was hij al in het gangetje! Nu kwamen de woorden, _kort, met gezag_:[4] --Geertje, het is meer dan tijd, kom naar beneden.... Dan moest het maar.... Ze had nu alles? Mantel, hoed, handschoenen, parapluie, 'er taschje, o, de zeep nog, de heerlijke zeep--zoo maar: in de schoone zakdoek. Ja, ze had alles.... Even rondkijken.... Nou, dag kamer, tot plezier van je weer te zien.... En het slecht gelegde kronkeltrapje in de kleine meesterswoning kraakte op elke tree, onder de _vlugge_ stap van het _lichte meisje_. In de _eerste_ door mij gecursiveerde woorden, die Grootvaders manier van spreken aangeven, zoo dat wij hem hooren, leeren wij hem reeds kennen, zooals hij intrinsiek is: hij is de man van de kortheid en vooral van het Gezag, met een bijzonder groote hoofdletter! Maar ook Geertje staat er al aardig in: Dat kinderlijk beredderingsdruktetje, dat schalk-vroolijk [p.311] afscheid van de kamer ... zou het aan mij liggen, dat ik 't ook _aandoenlijk_ vind?... Ik geloof het niet: de jeugd, de onschuld en de blijmoedigheid, zij zijn aandoenlijk, _omdat zij, vaak zwijgend en zonder het te weten, om bescherming vragen_. Als kinderen tegen ouders, vlijen zij zich tegen de ziel van den mensch aan, die hen met liefde beschouwt. De beide laatste, door mij in den tekst gecursiveerde woorden vormen daarneven van die beeldende trekjes, zooals er meerdere in dit hoofdstuk voorkomen, die ons onmiddellijk Geertje in heel haar luchtige en vroolijke jonkheid voor oogen brengen. Groo'vas voorhoofd was gefronst, dat zag ze zoo als ze binnenkwam. --Waar blijf je nou toch? zei Groo'moe. Op haar gezicht was enkel droefheid. Men weet hier onmiddellijk, dat Groo'moe altijd de "bufferstaat" tusschen de beide anderen is! Zij tempert grootvaders strengheid en vergoelijkt Geertje's dartele jeugd. Het eten stond er al. --Aan tafel, zei Groo'va, met dat vreemd-gedempte, dat zijn stem kreeg, wanneer hij een woord van boosheid weerde. Toen alle drie zaten, bad hij: --O Heer, onze God! wij danken u voor de spijze, die Gij ons weder mildelijk schenkt, zooals wij ootmoedig u loven en prijzen voor al uwe weldadigheden. Maar ach Heer! Gij die zijt nabij de gebrokenen van hart, wij komen tot u in onze nooddruft, want ons hart is bezwaard, wij staan
PREV.   NEXT  
|<   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285  
286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   >>   >|  



Top keywords:

Geertje

 

zooals

 
woorden
 

aandoenlijk

 

onmiddellijk

 
gecursiveerde
 
gefronst
 
binnenkwam
 

voorhoofd

 

gezicht


laatste
 

vormen

 

beschouwt

 
liefde
 
mensch
 
daarneven
 
beeldende
 

vroolijke

 

jonkheid

 
brengen

luchtige

 

trekjes

 

meerdere

 

hoofdstuk

 

voorkomen

 
vergoelijkt
 

spijze

 

danken

 

mildelijk

 

schenkt


ootmoedig

 

nooddruft

 
bezwaard
 

gebrokenen

 

prijzen

 

weldadigheden

 

weerde

 
boosheid
 

anderen

 

tempert


grootvaders

 

strengheid

 

tusschen

 

bufferstaat

 

droefheid

 
altijd
 
vlijen
 

gedempte

 

wanneer

 

vreemd