erleiding" verstaat, is: op zoodanige wijze bij een argelooze op
de sexueele driften inwerken, dat zij tenslotte uit eigen opgewekten
hartstocht, aan de begeerte van den verleider voldoet. Het _meest
kenmerkend gevolg_ van _verleiding_ is dan ook, dat zoodra bij de
_verleide_, de opgewekte driften weer tot rust zijn gekomen en zij de
[p.301] gevolgen te dragen heeft, het _berouw_ intreedt en _haat_ tegen
den _verleider_. Ten eerste wordt nu echter bij _Geertje niet_ door den
man, die haar misbruikt, de lagere sensualiteit opgewekt, jawel, hij
_beproeft_ het, en _hij_ meent, de plat-sluwe wellusteling, dat hij
slaagt, doch hij vergist zich: wat door hem wordt opgewekt misschien,
maar aangewakkerd zeker, is: hare _verliefdheid_ op hem--van wier
hoogheid en duurzaamheid dat beest-mensch niet het flauwste begrip
heeft!--en dit _verliefd-zijn_ maakt hare zinnelijkheid wakker. Tusschen
het een en het ander nu is een enorm verschil--precies hetzelfde
verschil, wat _men_ zegt (_ik_ weet het niet) tusschen mensch en dier te
bestaan.--In het eene geval, _bij Geertje_, brengt de _geexalteerde
geestelijkheid_ beroering en hartstocht _in de lichamelijkheid_; in het
andere geval wordt de eene _lichamelijkheid_--van de verleide--door de
andere _lichamelijkheid_--van den verleider--doordrift, en met hun
beider _geestelijk-zijn_ heeft dat niets of weinig van doen. Het gevolg
is dan ook, dat zoodra, in het laatste geval, ook slechts een klein deel
van de geestelijkheid: het nuchter verstand, werkelijk ontwaakt, een
vreeselijk berouw, zooals ik reeds zei, en een haat tegen den verleider
intreden, en daarentegen in Geertje's geval, zoodra haar geest zelfs
_voor goed_ is ontwaakt en _alles_ klaar ziet, zij van tevredenheid en
geluk vervuld wordt, omdat zij voelt, niet zoo bewust als ik 't daar
zeggen ga, maar toch zeer bewust: ik heb gedaan wat mijn hoogste
geestelijkheid en de reinste kern van mijn wezen mij geboden, nu heb ik
de zaligheid gekend en deze zal mijn heele leven blijven doorlichten; en
instede dan ook van haat te voelen tegen den man die haar onverzorgd aan
haar lot overlaat, blijft zij hem, ook nadat zij weet, door hem
gedupeerd te zijn, uit de volheid van haar groote ziel liefhebben,
blijft zij hem innig dankbaar, voor de heerlijkheid, die haar, ten
slotte, toch door hem geworden is! En zooals de eene goede daad altijd
ter een of andere keer, tot een tweede goede daad voert--want het is een
goede daad aan het hoogste van zijn
|