at zinnetje, wat ik straks
schreef: "als ge hem ooit krijgt," moet afleiden, dat dit zoo zeldzaam
is. Het is een eigenschap van dezen wonderbaarlijk ingewikkelden
dans,--zooals ik reeds meende te zeggen--dat een zelfde figuur zonder
maar ook met een kleine wijziging terugkeert en 't is dus zeer wel
mogelijk, dat ge bij een volgende maal den handdruk krijgt, dien ge de
eerste maal u zaagt ontgaan. Want, laat mij u zeggen: het feit, dat ik
de Meester's prachtige _Geertje_ hier behandelen mag, dat is zulk een
handdruk van een van de kinderen van den Tijd, eens gemist, maar nu
gekregen. En mag ik u nu vertellen hoe dat gebeuren kon?...
* * * * *
Welnu dan, luister: Het was betrekkelijk korten tijd voor Tak's dood--en
ik vraag u meteen: kent gij, jonge vrienden, behalve zijn naam, ook zijn
werk? Hoevelen uwer, die toch waarlijk wel wat geld kunt missen,
bezitten die keur daaruit: _Herdrukken uit de Kroniek_?--dat hij mij
opdroeg twee werken te recenseeren in _De Kroniek_. Een daarvan was
_Geertje_.--"... en," zei hij, terwijl ik al bij de deur van zijn kamer
was, het was bij hem thuis, "dat boek," op _Geertje_ wijzend, "en de
schrijver zijn mij heel lief." Nu weet ik niet, of gij onmiddellijk
begrijpt, dat ik toen voelde, dat de Tijd mij toelachte [p.298] en dat
die glimlach wel degelijk voor mij was bestemd, misschien vindt ge dat
gevoel wel "overdreven" en zeer zeker begrijpt ge niet, waarom ik toen
zelfs meende Zijn hand te kunnen grijpen, waarvan de aanraking op
wonderbaarlijke wijze voor langen tijd _zekerheid in 't gaan:
zelfvertrouwen_ geeft. Toch was dit _niet_ overdreven. Als gij Tak hadt
gekend--en daarvoor is het nog niet te laat, want is het werk van zoo'n
man ten slotte niet zijn allerbeste kenbaar deel?--en gij wist als ik
dat _Geertje_ een van de allerbeste, innigst gevoelde en soberst gegeven
werken der heele hollandsche literatuur is--en dit zult gij weldra
inzien--dan zoudt gij begrijpen hoe gelukkig een jong auteur zich moest
gevoelen die van dien man die opdracht kreeg. Dat was een verfrisschende
opfleuring van den geest, een sterke aanmoediging, precies wat die
waarlijk-zachtmoedige geboren-Leider van menschen er dan ook mee
bedoelde, waar hij altijd en altijd mee bezig was: jonge menschen, die
het geluk hadden zijn weg te kruisen en in wie hij, zij 't veel, zij 't
weinig, talent vermoedde, te steunen, te sterken en vriendelijk tegen
hen te zijn, met heel zijn hart ... j
|