hebt geen
reden daartoe: _ik heb mijn deeltje aan u_; dat heb ik, och ja! Ik
bezegel dit briefje met een geestelijken liefdekus, en ben uw
eigendom.
De boef staat hier ten voeten uit in: zijn lafheid tegenover Blankaart;
zijn doortrapte huichelachtigheid, waarvan hij zich zelfs, uit overmaat
van doodsbenauwde voorzichtigheid, tegenover zijn medeplichtige bedient;
(slechts met den zin: "en geef den Engel Satanas de schuld" enz., valt
hij uit den toon!); zijn omfemelen van de platste verhoudingen--gij
begrijpt immers wat hij met de beide gecursiveerde zinsdeelen
bedoelt?--met "de tale Kanaaens".... Maar dan daarop als de vuistslag van
een furie het antwoord van Cornelia! Benjamin is niets dan een
huichelaar, overigens geen mensch, eerder een laf kruipend gedierte dat,
voortsluipend uit het gezicht van z'n vijand, zich bevuilt van angst.
Maar Cornelia is niet alleen groot als huichelaarster, maar heeft ook de
vermetelheid, de energie van de groote misdadigersnatuur, die voor niets
terugdeinst. Ziehier, het is of ze den laffen ellendeling bij den nek
neemt en hem door elkaar rammelt, hem meesleurt, om de misdaad te doen,
waarvoor hij geen moed heeft.
Mejuffrouw Cornelia Slimpslamp aan den broeder Benjamin.
Wie heeft ooit grooter gek gezien, dan Benjamin? Hoe is het? Fop je
mij wat, of hoe weerga zit het? Voor mij veinzen, voor mij de fijne
Filebout uithangen? Laat naar je zien, zotte jongen. Wij moeten
haar bedriegen; dat is 't al. En daarom moeten wij de handen ineen
slaan. Zouden wij zoo een zot dier ooit gezocht hebben, was 't niet
om den smul? en gij houdt u van de mallen? Ja, Blankaart kent ons
zeer wel. Hoor, Ben, de fretterij[58] is uit: wij moeten haar nu
nog plukken, en dan--de heele [p.294] wereld is voor ons open. Zij
moet het gelag betalen: de jonge juffrouw B.(urgerhart) moet er
niet bij lijden. Blankaart is een duivel van een vent, hij liet u
publiek geeselen, en ik moest in 't spinhuis, zoo wij aan haar goed
ons vergrepen; ik weet wel, dat er los geld is; en dat zij interest
moet ontvangen; alles mondeling. Toon nu, dat gij mij liefhebt; ik
zal 't briefje schrijven en morgen er gaan. Kom ook. 't Geweten? O
dat is een bullebak voor u en mij,
_Die gij kent_.
Maar dan verandert zij weer, die helsche kameleon, de
oogen vonkelen niet meer van giftig vernuft, het rood van de
energie-drift verbloeit tot ee
|