FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   246   247   248   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270  
271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   >>   >|  
r, maakt de menschen maar hoovaardig op die goede daden; beter is het dus niet zoo ijverig daarnaar te streven ten einde des te makkelijker nederig in het bewustzijn van eigen slechtheid te kunnen zijn! Maar met al haar sluwheid, vermoedelijk wat al te ongeduldig hakend naar het resultaat, bruskeert zij de zaak en zegt de juffrouw te plomp, te ronduit, dat deze een valschen eed moet doen, en--daar heb je de poppen aan het dansen. Als _Broer Benjamin_ bij _Hofland_ op visite is, merkt hij, dat haar eindelijk de oogen opengaan en zij op het punt staat hun schurkachtigheid te doorzien. De edele man is in doodsangst en schrijft zijn even nobele vriendin het volgend briefje: Zusje Lief! Ik ben tweemaal vergeefs aan uwe woning geweest. Ik ben doodsverlegen. Daar ben ik bij haar geweest en heb haar zoo dobbend, en in zulk een afgezakten staat gevonden, o Kea! Kea! wij zullen haar verliezen: en wij hebben haar zoo noodig; zij is rijk, en geeft veel verkwikkinkjes aan ons, vromen in den lande. Wij leven grootendeels van haar; de kruike is voor ons niet verzegeld gebleven, en ons deel was een Azers[56] deel, vol vettigheid en vol zoetigheid. O mij is bange, mij is zeer bange: wij, vrome menschjes, zullen bekend worden. Die Blankaart! ik beef, als ik om hem denk; 't is een Enaks[57] kind, groot van stature; ik ben een stinkend niet bij hem. Zij is danig ontsticht door jou brief: schrijf dan een briefje, dat je berouw hebt, en geef den Engel Satanas de schuld, je weet, die is onze wrijfpaal. Schik u wat naar heur zwak geloof. Overleg dit alles nog eens; ik heb geen tijd. Denk, dat wij haar noodig hebben. Zusje, zusje, 't zweet breekt mij uit. Ik zal al mijn achting, ik zal mijn kostwinning verliezen; wie zal nu van mij 't geloof leeren? Wij moeten ons haasten. De kwaaie is nabij! Wij zullen voor Blankaart moeten bukken.--Overleg deze dingetjes zoo [p.293] eens in uw harte. Ik heb rust noch duur. Stel mij gerust, dat je er iets op weet. Gij zijt zeer wijs, dat weet ik. Je weet, Kea, hoe de zaakjes tusschen ons staan? dat mijne ziel aan uwe ziele kleeft; dat heb je immers _bij bevinding_ hertje. Wij moeten haar houden, kind. Ofschoon gij mij tot een gouden vat verstrekt, zij is echter een aarden vat, dienstig tot ons gebruik. Is het zoo niet, liefstetje! Wees toch nooit meer jaloersch. Och! jij
PREV.   NEXT  
|<   246   247   248   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270  
271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   >>   >|  



Top keywords:

zullen

 

moeten

 
geweest
 

noodig

 
verliezen
 

Blankaart

 

hebben

 
geloof
 

Overleg

 

briefje


Satanas

 

berouw

 

ontsticht

 
schrijf
 

wrijfpaal

 

stature

 
schuld
 

stinkend

 

kwaaie

 

hertje


bevinding
 

houden

 
Ofschoon
 
gouden
 

immers

 
kleeft
 

tusschen

 

verstrekt

 

echter

 

jaloersch


dienstig

 

aarden

 

gebruik

 
liefstetje
 

zaakjes

 

haasten

 

leeren

 

bukken

 

dingetjes

 

breekt


achting

 

kostwinning

 
gerust
 

grootendeels

 

juffrouw

 

ronduit

 

valschen

 

ongeduldig

 

hakend

 
resultaat