tueele_ deugd, zooals _R_. dien zeer zeker
bezit, [p.291] nimmer kan bestaan zonder den basis van een zekere
_zedelijke_, zij 't dan latente en verholen deugdzaamheid. _R_. is dus,
instede van een brok boosheid te zijn--wat wij immers onder een
"tooneelsnoodaard" verstaan--wel degelijk een _menschelijke_ mengeling
van deugd en ondeugd. En overheerscht de laatste in groote mate de
eerste, die mate wordt, ik herhaal het, zeer ver overtroffen bij
tallooze personen met wier karakter en geest de geschiedenis ons
vertrouwd heeft gemaakt, en vergelijking tusschen dezen en R. kan den
laatste alleen doen _winnen_ aan levenswaarheid.
Dat de figuur niet goed in de roman-compositie verweven is, dat, met
name, het vreemd is, hoe Mevrouw _Buigzaam_ niet van het losbol-zijn van
_R_. afweet en _Edeling_ haar pas komt waarschuwen, als _R_. Saartje
ontvoerd heeft--ik zeide het u in mijn eerste artikel reeds, maar dat
heeft met de levenswaarheid van de figuur op zich-zelf niets te maken,
en 't is een fout, die in niet mindere mate, zooals ik reeds heb
aangetoond, den ook door Huet _zeer levenswaar_ geachten _Blankaart_
eigen is....
En nu stappen we van _R_. af en gaan even nader kennismaken met de beide
fijnen, _Broeder Benjamin_ en _Cornelia Slimpslamp_, die m.i. de
prachtigst-gebeelde figuren in deze roman zijn en niet slechts, zooals
ik reeds schreef, 'n paar huichelachtige menschen, maar:
_personificaties_ van de _huichelarij_, alsof eerst de schrijfsters
theoretisch voor zichzelf hadden vastgesteld, hoe nu eigenlijk een
volmaakt, een, om 't zoo eens te zeggen: ideaal huichelaarskarakter is,
en daarna, wonder boven wonder, erin geslaagd waren, overeenkomstig die
theorieen twee levende menschen te scheppen! _Mej. Suzanna Hofland_ is
in haar hart nog zoo kwaad niet en streeft er althans oprecht naar
deugdzaam te zijn, 't geen natuurlijk onze _Cornelia_, die haar wil
overhalen tot niet meer of minder dan het afleggen van een valschen eed,
niet naar den zin is. Zij poogt daarom juffr. Hofland's oordeel over wat
goed of kwaad is door drogredenen te verwarren, zonder dat zij in de
oogen van haar slachtoffer iets van haar godzaligheid en heiligheid
inboet. Zie nu hoe doortrapt-sluw ze dit duivelswerk [p.292] aanvat. Met
_religieuse_ argumenten poogt zij _Hofland_ zoo te bewerken, dat deze in
de haar aangeraden schurkenstreek geen schurkenstreek meer ziet. Het
doen van goede werken, leeraart de duivelin, en het voortdurend streven
daarnaa
|