n en te wateren
voor het overige vlas gehaald werd. Anders kwamen zij stellig voor
middernacht niet klaar. De boer, die heel den ochtend in de herbergen
van 't dorp gezeten had, kwam aangeschoten, met vuurrood gezicht en
waterige oogen binnen, en hakkelde ook dat er te te te te veel volk was
op den vlasgaard en te te te weinig op den dem; kortom er werd besloten
dat zij na de noenstondrust allen samen naar den dem zouden gaan, en
eerst later, nadat zij daar goed opgeschoten waren, de laatste bundels
van den vlasgaard weghalen. Zij waren klaar met eten, zij deden weer een
kort gebed en sloegen een kruis, en toen haastten zij zich allen naar
den boomgaard en vielen er doodmoe in het malsche, koele gras, onder de
frissche schaduw der heerlijke fruitboomen neer. De meesten sliepen
dadelijk in; anderen babbelden nog even door en enkele mannen kittelden
de bloote enkels van de meisjes met stroohalmen en graspijltjes. Alfons
lag naast Rozeke's broeder, Rozeke zelf lag tusschen haar zuster La en
't Geluw Meuleken. Af en toe klonk een kort gelach der mannen of een
geknor der gesarde meisjes. Alfons richtte zich even, geprikkeld en
jaloersch, half overeind, vreezend dat de mannen ook Rozeke kittelden.
Maar zij had haar voorzorgen genomen, haar rok nauwsluitend om haar
beenen opgerold. Zij sliep reeds, en dat stelde hem gerust. Hij hoorde
nog even het gegiegel van de dikke Irma Pese, die wat hooger dan de
andere gekitteld werd, en toen sliep hij ook loodzwaar in. De lucht was
effen grijs en stil, benauwd en broeiend; de vliegen zwermden sarrend.
Glanzend-rood hingen de rijpe kersen in het zachte groen te blozen. In
de verte hoorde men af en toe vaag en zwaar dondergeroffel.
* * * * *
Klokslag twee waren zij allen op den dem. 't Was in een groot stuk
weiland, midden in een lang en smal verschiet van andere weilanden,
rechts afgebakend door den met hooge boomen beplanten berm van een
onzichtbaar, diepliggend kanaal, links door een zanderigen landweg,
waarachter de rijke akkers van vruchtbaarheid geleidelijk naar de ruime
vlakte opgolfden. Op korten afstand rees de ouderwetsche slanke
dorpskerktoren boven de lage, roode huisdaken, als een fijne naald van
grijsgeel steen met gothisch kantwerk van boogramen; en even verder, aan
de andere zijde van de weilanden, lag een groote boerderij midden in
haar boomgaard als een rotsig eilandje in vlakke, stille zee. Nog verder
was een donker eikenbosch, en daara
|