helft der mannen en der vrouwen naar den
rootput met hem mee om het vlas te helpen lossen en aan 't reepen en
rooten te gaan. De andere helft moest op de partij blijven en de bundels
aan den rand van den landweg brengen. Hij sprak en beval alsof hij de
baas was, en toen een der slijters hem vroeg of de boer het zoo geschikt
had, antwoordde hij vloekend dat de boer al met een stuk in zijn kraag
liep en dat hij nondedzju zijn broek veegde aan den boer. De wagen werd
opnieuw geladen en de slijters bespraken even onder elkaar wie mee zou
gaan en wie zou blijven.
Alfons kwam heimelijk naast Rozeke geschoven.
"Wat doe-je gij?" vroeg hij fluisterend.
"Lijk of ge wilt," antwoordde zij zacht.
Wat vond hij 't lief van haar, dat zij haar besluit van 't zijne liet
afhangen.
"Ik blijve," zei hij.
"Ik ook," murmelde zij. En beiden gingen achteraan staan.
De meesten wilden trouwens mee, om de verandering en de pret. De meisjes
wipten giegelend midden in de groene bundels op den wagen, de mannen
zouden loopen. Met een woedenden blik keek Smul Alfons en Rozeke even
na. Zij hoorden hem wat pruttelen van "verdomsche leeggangers" maar
trokken 't zich niet aan. Hij zweepklapte en rukte aan de leidsels, en
de schichtige paarden stoven vooruit, met wreed-blikkerend wit van oogen
en overeind-wuivende manen. De rootput lag verre, in een weiland, aan de
andere zijde van het dorp. Het was een heele sjouw om al dat vlas
daarheen te vervoeren. Het was er geen mindere de zware bundels van het
verste einde der partij naar voren aan den weg te brengen; en zonder
verder talmen gingen de overblijvers weer aan 't werk.
De heete zon priemde af en toe met scherpe schichten door de grijze
wolken en kroop het oogenblik daarna, als verstoppertje spelend, weer
achter sluiers weg. De leeuwerikjes orgelden steeds onvermoeid in 't
hooge van de lucht, en bijwijlen galmden nu ook in de verte de zwaardere
contralto-stemmen van wielewaal en koekoek. Stil fladderden soms gele en
witte vlinders rond, loom zwenkend als vermoeide wezens; en heele kleine
kapelletjes: bruinroode, met zwarte stippeltjes, of louter azuurblauwe
zonder een vlekje, zaten roerloos op de lichte, schrale wortel-kruidjes,
nu eens met schitterende open vlerkjes in de heete zon te genieten, dan
weer met doffe, mes-fijn dichtgeknepen vlerkjes in de schaduw te rusten
of te slapen. De Krommen Bulcke, die op 't veld gebleven was, keek nu en
dan gebogen-luisterend naar den einder, en bewe
|