len. O die Smul, wat wist hij met de paarden om
te gaan! Zij sidderden en snoven zoodra ze zijne stem maar hoorden of
zijn hand aan de leidsels voelden. Ja, gelukkig voor Kneuvels dat hij
zulk een "boever" had; anders was hij al lang boer-af, met zijn heele
godsche dagen zwadderen en drinken!--Smul, rechtop met uitgesperde
beenen op den ratelend-hotsenden wagen, kwam als een rukwind uit de
oprijlaan gestoven, zwenkte zonder zijn wilde vaart te stremmen links
om, kwam recht als een kogel, in daverenden draf, op den vlasgaard
aangerukt. De blonde manen van zijn sterke vossen wapperden als
rook-en-vlamme-tongen in den wind, en groote brokken modder-aarde vlogen
wentelend met de wielen op. Blijkbaar was hij prat over die gapende
bewondering van allen, en vlak voor den vlasgaard hield hij met een
plotsen ruk zijn paarden in, sprong af en greep ze alle twee bij de
gebitten vast, schuddend en duwend, terwijl de jagende beesten
steigerden en hinnikten, met snuivende, schuimende bekken en
angstig-wild draaiende oogen.
"Hierrr zilt-e stoan, peirden van luxe!" bulderde hij, ze met een
laatsten, ruwen wrong twee passen achteruitduwend; en trotsch omdat
ze gedwee en bevend als lammeren gehoorzaamden, klopte hij hun even
vriendelijk op den hals, wipte weer op den wagen en tilde een zware
mand in de hoogte, nu roepend tot de slijters:
"Allo, hier!... uldere fricot!"
Hij had hun tweede ontbijt meegebracht, en bij dit zicht straalden de
oogen, en allen voelden plotseling den scherpen honger, waarvan zij tot
nog toe, onder het harde werken, den knagenden prikkel hadden
onderdrukt.
"Joa moar, iest mijne woagen loan!" eischte Smul, hun de mand
overhandigend.
"Ha moar Ivo jongen, loat ons iest eten, we zien scheel van den honger,"
smeekte de oude Krommen Bulcke.
Doch er was geen zeggen aan. Smul ging aan 't vloeken, sprong weer
beneen en begon zelf de groene bundels op den wagen neer te ploffen.
Toen hielpen zij hem allen en in enkele minuten was de zware vracht
opgeladen.
"Jue, nondedzju!" bulderde Smul.
Zijn zweep klapte als razend, en de twee paarden, rillend als van schrik
tegen elkaar gedrongen, spanden hun krachtige lenden dat het harnas er
onder kraakte, en rukten eindelijk den wagen met zijn ingezakte wielen
uit den kleverigen moddergrond op.
"Och Hiere, die biesten moeten toch trekken!" riep de oude Sieska
meewarig.
"Ze'n trekken aan mijn hoar niet!" brulde Smul; en weg was hij, in
gestrekten pas nu, hangen
|