afgegoten waren, dat het alles meehuppelde en
trilde in de dolheid van haar wispelturige bewegingen. Drieske Nijpers
en de Seissekoker staakten alle twee het werk om haar met begeerig-
glinsterende oogen aan te kijken, en plotseling vloog de Seissekoker
als gek op haar af, greep haar met zijn beide armen in het middel dat
zij er bijna van omsloeg, en drukte haar een hartstochtelijk-wilden zoen
op den mond. Zij worstelde zich giegelend los en sloeg hem zonder
boosheid van zich af; en allen schaterden en gilden om het meest,
terwijl ieder van de mannen nu op een der meisjes afvloog. Het vocht en
schreeuwde en schaterde even alles door elkaar, enkele vrouwen boos, de
meeste jolig, als een wilde bende uitgelaten jonge dieren. Zelfs de oude
Krommen Bulcke wilde meedoen, en vloog waggelend op zijn scheeve beenen
naar de oude Sieska toe, de eenige werkelijk booze, die hem met een
ruwen vuistslag van zich afweerde; maar wat hen allen bij het eindigen
der dolle pret nog 't meest deed lachen, was het vreemd gezicht van
Alfons en van Rozeke, die als 't ware aaneengebonden nog steeds in
elkanders armen stonden, nadat al de anderen elkaar reeds hadden
losgelaten. Bij 't eerste sein der wilde uitspatting was hij recht op
haar afgesneld, zoodat geen ander haar kon nemen, en daar stond hij nog
zooals hij haar had vastgegrepen: de rechterhand beschermend om haar
middel, de linkerhand over haar schouder en zijn blik in smachtende,
biddende liefde op haar aangezicht gevestigd. Zij hield de oogen neer en
wachtte, een warme kleur over haar wangen, de losse bruine krulletjes om
't voorhoofd en de slapen door glinsterende regendroppels nat-bepareld.
Hij zou en wilde 't haar nu eindelijk in duidelijke woorden zeggen, maar
plotseling zag en hoorde hij het spotgelach van al de anderen, en rood
van spijt en schaamte liet hij haar weer los zonder nog een enkel woord
te kunnen vinden.
Maar er kwam afleiding opdagen. De paardenknecht der hoeve was in
aantocht om de eerste vracht groen vlas naar de rooterij te vervoeren.
Zij zagen van verre het tweespan met den wagen komen, hobbelend in
gestrekten draf door de lange oprijlaan der boerderij, met Smul rechtop
van voren, de beenen wijd-opengeschraagd, de zweep snel-klappend-
slingerend in de lucht. Alfons fronste de wenkbrauwen: daar kwam de
vijand aan. Maar al de anderen keken met een soort van eerbied en
bewondering en 't deed hem leed dat Rozeke ook iets van dien eerbied en
bewondering scheen te voe
|