inden zoekend met onvaste schreden en gebaren, maar dadelijk in
't stevig aanvoelen van elkanders lichaam schaterjoelden de mannen van
uitgelaten pret en poogde de een den ander om te gooien. Zoo kwamen zij
ook op de meisjes af, maar deze vluchtten gillend weg, en eindelijk
omringden zij allen den boer, die vruchteloos tegenworstelde en
stotterde, en eerst verlost werd uit hun dolle knelling op voorwaarde
dat hij dadelijk naar de boerderij twee versche flesschen jenever zou
gaan halen. Zij hadden, volgens oud gebruik, recht op een liter per
hoofd, en de boer stotterend, haastte zich weg, terwijl allen met
vernieuwden moed weer aan den arbeid gingen.
* * * * *
Toen steeg opeens, als een zachtjubelende groet van levenslust en
liefde, een teer en fijn gezang van uit de grijze lucht naar den
langzaam ophelderenden hemel. Het galmde zoo frisch en zoo rein en zoo
zoet, zoo vol ontroerde melodie, het steeg in de geurende atmosfeer als
een zingende extaze tot de laatste, wegbleekende sterren; en zij zagen
't eerste leeuwerikje van den pas-geboren zomerochtend, wervelwiekend in
het trillen van zijn fijne vlerkjes, naar de hooge, ijle, lichtblauw-
wordende lucht. Het steeg en steeg, steeds hooger en hooger, als wou het
aan den verren, doffen horizon iets zoeken, dat slechts van uit de
ontoegankelijkste regionen te ontdekken was. En toen scheen het eensklaps
onbewegelijk te blijven hangen, niet zichtbaar meer voor hen die daar in
't grijs beneden stonden, en alleen zijn gezang parelde nog steeds, heel
fijn nu, als in kristallen droppels op de aarde neer, terwijl ginds heel
heel verre in 't Noord-Oosten, een transparant-geelachtig schijnsel, over
een lange, lage en smalle uitgestrektheid, als de weerschijn van een
eindeloos verren brand den doffen einder kleurde. Het was de dageraad.
Een frisch, bijna kil windje kwam even aangewaaid, en stierf meteen, als
't ware zuchtend, uit: en plotseling stonden al die mannen en die vrouwen
in 't wezenlijk grijs-roze licht van alle vroege ochtenden, en lachend
groetten zij elkaar nog eens "goen dag", als kwamen zij maar pas elkander
te ontmoeten.
Reeds keerde de boer met de twee volle flesschen jenever terug, en
opnieuw dronken zij, de mannen en de vrouwen, ieder twee borrels, uit
het eenig, om de beurt van hand tot hand gaande glaasje. En dadelijk
bukten zij met inspanning weer neer over den ruwen arbeid, de mannen
rukkend en de vrouwen bindend, in een van l
|