rk, en hoog en vroolijk galmde dadelijk daarop de kreet:
"Goan we beginnen?"
"Joa w'!"
en zij schaarden zich op een lange rij, bukten neer, en rukten in de
grijze schemering de kille, natbedauwde stengels uit, met volle grepen.
De mannen rukten uit, de vrouwen legden de stengels in pakjes van een
handvol over elkaar, beurtelings met de zaadkorrels omhoog en omlaag, om
ze dan later, bij de verdere bewerking weer in afgepaste handvollen
terug te vinden. Iedere twaalf of vijftien pakjes werden met een strik
van enkele vlasaartjes tot een bundel saamgebonden, en op reke
neergelegd. Niemand sprak of schertste meer; allen werkten onverpoosd,
zonder opkijken door, zoo vlug zij konden, enkel bezorgd om vooral in
het begin goed op te schieten. Men hoorde geen ander geluid meer dan dat
van het aanhoudend uitgerukte vlas, en het klonk bijna pijnlijk in de
stilte van den nacht, als iets dat klagend en zuchtend, onder lastig
zwoegen, van elkaar werd gescheurd.
Zij rukten en bonden, warm reeds en bezweet van den vluggen arbeid, en
om hen heen ontwaakte stil, zonder dat ze 't haast merkten, de teere
heerlijkheid van een frischgeboren zomerdag. Alles werd doorschijnend
wazig-grijs, heel licht, heel teer en ijl, als had nog niets zijn vaste
stevigheid van vormen en van kleuren. De lange vochtige vlasstengels van
vage tint plakten zich papperig-week tot slappe bundels samen, de ronde
zaadkorrels ritselden broos tegen elkander als natte, glazen balletjes;
en zij zelven, al die mannen en die vrouwen, stonden in een onreeele
atmosfeer, als wazige groote poppen, die heel licht een dood-eenvoudig
en gemakkelijk kinderwerk verrichtten. Het was iets zoo vreemds, dat zij
af en toe elkander instinctmatig aankeken, als 't ware om zichzelven te
overtuigen dat zij werkelijk levende wezens waren, die werkelijk-reeele
gebaren en bewegingen maakten. Een der mannen, Drieske Nijpers, hield
even op met rukken en stak de hand uit naar zijn buurman Miel van Dalen,
om hem van zich af te duwen, alsof hij hem hinderlijk in den weg stond.
En beiden lachten vreemd om die nuttelooze beweging, want zij stonden
passen van elkaar. De andere keken op en staarden ingelijks verbaasd
naar rechts en links, en dan ook achter zich om, naar de bindende
meisjes. Wat was het zonderling! 't leek of ze allen op een kluitje
stonden, en wanneer zij de handen uitstaken raakten zij elkander niet
aan. Even stonden zij daar allen lachend met wijd-uitgestrekte handen,
als bl
|