ld heeft, en wat dan ook _te_ is, wat
is hij anders dan een verloren man? _Le succes justifie tout_, zegt de
wereld; maar ik beschuldig den armen kantoorbediende niet van gebrek aan
moed, als hij zich laat terughouden van eigen zaken, door een grijnzend
gebouw, dat het verschiet verdonkert, door de _gijzeling_!
Voor haar huivert de klerk van middelbaren leeftijd, wanneer de gedachte
aan een etablissement bij hem opkomt, zoo dikwerf hij zich ergert aan
het vrolijke leven der buitenlandsche volontairs, welke zijn
chef,--commissionair--zeehandelaar--bankier--bijna als zijns gelijken,
als zonen van den huize behandelt. Inderdaad, uitheemsche vrijwilligers
hebben zich slechts fatsoenlijk te gedragen, om in de gezelschapszaal
des patroons als gasten te worden ontvangen; noch in het fransch, noch
in het duitsch, noch in het engelsch, heeten de jonge lieden, die op het
kantoor werkzaam zijn, _bedienden_. Onze patenten zijn in dit opzicht
waar, tot krenkens toe.--Als er iets aardigs of geestigs in die
vreempjes schuilt, zijn zij overal welkom,--als ze vlugge beenen hebben,
introduceert men hen alom, tot op het Casino toe,--en waarom zou men
niet? Eens zullen zij zelve een huis van negotie oprigten, en de
herinneringen uit de jeugd geven aan de handelsbetrekkingen, ten gevolge
van deze aangeknoopt, iets duurzaams, dat latere mededinging tart. Voor
de _gijzeling_, voor den kerker, waarin hij misschien zijnen
ondernemingslust boeten zou, huivert de gesalarieerde kantoorbediende
terug, als hij de uitspanningen zijner kinderen vergelijkt met het geld
stuk slaan der onbezorgde trekvogels. O, geloof niet, dat de schaal
effen hangt, wanneer hij hen voor "een bok op een' ezel" uitscheldt, als
zij hem te paard voorbij rijden en hem noode groeten;--geloof het niet,
als hij u verzekert, dat zij er in hun nieuwe kleeren uitzien "als apen
dat ze zijn," terwijl hij zijn kaalgeschuijerden jas humoristisch digt
heeft geknoopt, om zijn vuil linnen te verbergen. Hoe pijnlijk gaan hem
zijn aardigheden tegen fransche comedie en italiaansche opera af,--als
hij niet te zeer verstompt is om eenigerlei malligheden te bedenken, om
zijn' nijd achter schimp te verbergen, om spijtig te zijn. Immers
uitvallen van dien aard onderstellen nog een besef van vatbaarheid voor
genot,--hoe dikwijls gevoelen de ongelukkigen niets dan het wigt des
juks, dat hunne schouders neerkromt!
"Zoo ik nog vrij man ware!" zeiden wij, "wanneer ik nog alleen in de
wereld stond!
|