liedjes van Mad. Albert had bestudeerd.
"_Ma grand'mere_," begon ik.
"_Monsieur!_" viel _mademoiselle_ in, met al het hooge-priesterlijke
eener bekrompene zedelijkheid; ik spaar u de diatribe.
Ik begreep alles; de zwakte der vrouwe van Duin en Dal, het levendig
karakter harer dochter, de keuze eener stemmige, overstemmige _Suisse_,
om dat te temperen, hoe logisch! Ik zou slechts voor temperen
"uitdooven" willen zeggen. Eene _Suisse_, zonderling verschijnsel! De
wereld is vol van den lof van Tell, de vrijheid heet te huis op de
bergen, en door geheel Europa ontmoeten wij zijne nakomelingen, die een
geest van knechtsche onderwerping inscherpen, met het zwaard of met de
gard. Doch waartoe de armen hard gevallen? Er is geen verlicht vorst,
die de Zwitsers in onze eeuw niet als eene anomalie afdankt.
Gouvernantes uit alle natien zijn beklagelijke schepselen; indien een
toestand, de hare is valsch.
Vrees daarom voor geene onvoorwaardelijke lofrede op ons onderwijs. Het
is waar, er waait u uit de scholen onzer dagen eene ongezonde lucht te
gemoet:
Eerzucht kiest in onschulds dreven
Vroeg hare arglooze offers uit!
Ik heb kennissen, die op hun drieentwintigste jaar, in den schoot der
weelde, door ziekelijke wereldbeschouwing, mij, u, zichzelven, alles
moede zijn; maar toch--leve de schoolmeester, de instituteur, de
_professeur de langues_, de taalkunstenaar des noods!--spreek _mij_ van
de matres, niet van de gouvernante. Som alles op, wat gij tegen de
school kunt inbrengen, het gevaarlijke van den omgang, het verleidelijke
van het voorbeeld, het besmettelijke van den geest van wederstand; maar
wat beoogt uwe opvoeding, ontwikkeling of uitdomping--heele of halve
kennis? Een blik op het lot der beide meesters zal u in mijn gevoelen
over de leerlingen doen deelen.
Het monarchale heeft uitgebloeid; het constitutioneele knopt, ontluikt,
tiert overal. Wij hebben elken meester, tot den dorpsdionys toe, van de
teekenen zijner koninklijke waardigheid, de roede en de plak, beroofd.
Wij eischen hem zoozeer doordrongen van den geest zijner grondwet, dat
geene drift hem meer in verzoeking mag brengen, ezelachtige domheid met
een oorvijg te kastijden. Zoo de voorganger van onzen schoolvos zeggen
mogt: "_l'Etat c'est moi_," uw onderwijzer is slechts de eerste dienaar
des staats. Hij, de volwassene, moet omgaan met hen, die tusschen mal en
vroed zijn, en zich redelijk toonen jegens onredelijken, en onwilligen
leiden, en
|