uister
en verteederend gezucht. Hoe zijn wij dan toch aan bulderende troosters
en galmende verliefden gekomen? Holland en de zee, het is of men van
moeder en dochter spreekt ... maar het voorbeeld van den Griekschen
redenaar, die de wateren beluisterde, schijnt voor de onzen te loor
gegaan. Eilieve, hoe velen kent gij er, die van deze leerden hunnen toon
in harmonie te brengen met het gevoel, dat de toestand eischt of het
onderwerp wekt;--die, als de golven, den God des dags in melodische
klanken eene hymne weten toe te zingen, of, als de zee, uit de kolken
harer diepte, tegen den orkaan een grimmig antwoord durven opdonderen?
Helaas! vreugde, droefheid, wanhoop, verrukking, liefde, haat, alles
wordt te onzent uitgegalmd, uitgeschreeuwd, gedeclameerd, zoo als men
zegt. O, het is een leelijk Hollandsch! En toch is er een nog leelijker:
het is onze moedertaal in den mond van een meisje, dat eene
buitenlandsche gouvernante heeft.
"_Merci, ma chere!_"
Gij ziet _mademoiselle_ bij dat woord voor u, schraal, tenger, scherp,
als allen; zij plaatste zich op het stoeltje dat naast Marie ledig
stond; _arrangeant les plis de sa robe_, viel haar _lorgnon_ in het
zand; Marie raapte het op.
"_Bien oblige, monsieur!_" voegde zij er stijf bij, ook ik had er mij om
gebogen.
En ik leunde half over het stoeltje van Marie, en was plaagziek genoeg,
haar te verzoeken, om mij aan hare gouvernante voor te stellen.
"Hoe, mijnheer?"
"Foei, Marie!" antwoordde ik: "als een oud vriend, zoo gij wilt."
"_Monsieur_ ----, _un vieil ami_," zeide het kind.
"_Vous voulez dire, un de vos anciens, ma chere_," hernam mademoiselle.
Ik vond dat zij mijne gunstelinge wel op liefderijker toon had kunnen te
regt wijzen.
"_Je suis charmee, monsieur_," voer zij tot mij voort.
Maar ik was _a mille lieues de Paris_, ondanks de vleijende verzekering;
want den woorden ontbrak het lachje, waarmede eene _francaise_ u
betoovert.
En _mademoiselle_ zweeg als Marie; ik waagde eene opmerking over het
eigenaardig schoon der duinlandschappen, dat nergens elders wedergade
heeft.
"_Non, Monsieur_."
"Dus geen gevoel voor natuurschoon," dacht ik.
"_Il est vrai_," zette ik mijne proeve voort; "_il est vrai que notre
paysage n'est que joli, tandis que les Alpes sont sublimes_."
"_Si, monsieur_."
"Dus ook _a sec_ voor het vaderland," zeide ik bij mij zelven.
Er kweelde een vogel in den lommer; ik zag dat Marie luisterde; ik vroeg
haar, of zij de
|