--Marie zag nu naauwelijks van haren arbeid
op, _et ne fit que tapisserie_. Of zoo zij van tijd tot tijd een woord
mede in de schaal legde, het was zoo onbeduidend, dat het den evenaar
noch ter regter noch ter slinker deed overhellen. Zag ik inderdaad het
meisje voor mij, dat me "gaauw, gaauw, maar heel gaauw," ter hulp plagt
te roepen, om een vlinder te vangen, "mooijer" dan zij er ooit had
gezien? Hoe was de kleine veranderd, die zoo driftig haar vingertje op
den mond legde, om mij te gebieden, het kraken mijner laarzen te smoren,
waar zij de woudduiven op het mos voederde! Waar was de tijd, waarin
hare vragen, onverwachte bewijzen voor de ontwikkeling van haren geest,
mij deden aarzelen, hoe die te beantwoorden? wie er in de zee woonde?
waarom zij niet vliegen kon? wat de wind aan de boomen vertelde? En dan
die lieve vertrouwelijkheid, waarmede zij mij in later dagen influisterde,
pa of ma over te halen, om haar een rijpaard te koopen, omdat zij zoo
gaarne zulk een moedig dier zoude bevelen,--of haar piano aan de boerderij
te doen brengen, opdat zij Arend en Geert de horlepijp mogt leeren dansen!
Al wat zij thans op mijne vragen antwoordde,--zij hield zich, als behoefde
zij zulk eene aanleiding om zich in het gesprek te mengen,--miste beide:
karakter en kleur;--haar geest dartelde niet langer,--hare stem had niets
welluidends meer.
O gemaaktheid!
Vermoedt gij hare oorzaak niet?
Ik weet wel, dat ik slechts eene garstige waarheid verkondig, zoo ik u
zeg, dat er een leelijk Hollandsch is, 't welk wij verpligt zijn soms
aan te hooren, ja, te prijzen; het Hollandsch dat ons te dikwijls wordt
toegegalmd, zoo van den predikstoel als van het tooneel; het eentoonig
Hollandsch onzer dreunende verhandelaars. Vergun mij echter er mijn hart
lucht over te geven, eer ik het ter vergelijking bezig. Het schijnt, dat
velen onzer sprekers de opmerkingsgave ontzegd is, hoe in het openbare
leven, zelfs in gezelligen, beschaafden omgang, de driften heerschappij
uitoefenen over de menschelijke stem. Zij eentoonig? de schaal der
muzijk is bekrompen bij de hare. Verheft zij zich niet bij het geven van
een bevel, als was zij zich van hare koninklijke magt bewust? Zij werpt
zich, onder het voordragen eener bede, als eene slavin die genade
smeekt, in het stof; zoo het vuur der gramschap ons blaakt, gelijkt zij
eene verschroeiende vlam, die zich zelve verteerd; als wij in den
weelderigen schoot der liefde rusten, kwijnt zij weg in zoet gefl
|