at zij vertrouwen winnen zoo als zij verdient,
wanneer zij met hare leerlinge de bovenkamer verlaat, waar een armstoel
haar ten troon strekt; als zij zonder gedruisch--zij gevoelt hoe weinig
zij geldt--de eetzaal inglijdt, dan vindt zij, ja, eene plaats aan den
disch, maar beneden het zout, en de dienstboden verwonderen zich, dat
zij haar moeten bedienen, haar, die eerst na de mannelijke gasten wordt
bediend. Ei, wie is zij toch, dat men haar dus ongestraft honen durft?
Wat misdeed zij, dat de vrouw des huizes, die in haar de sekse, waartoe
zij behoort, moest doen eerbiedigen, dien gruwel ziet en duldt? Welke
uitzigten werden haar geopend, om wier wille zij zich getroost eene zoo
twijfelachtige betrekking te bekleeden? Zij is arm, buiten hare schuld.
Zij bood hare diensten, ter opvoeding aan, dewijl ze slechts te kiezen
had tusschen deze taak en de schande. Zij ontvangt een loon, een-,
twee-, driehonderd gulden 's jaars, boven de gastvrijheid van den huize,
indien hare bete, haar dronk, haar leger dien naam verdienen;--de vossen
die de koets trekken, kostten meer dan twaalf honderd gulden, en hoe
worden zij verpleegd! Te loor gesteld in al hare verwachtingen, telt
zij hare dagen bij hare krenkingen, is een verlaten ouderdom haar
verschiet.... Arme misdeelden! niet u wijt ik den wrevel, die u
kenschetst,--den nijd, die u verteert,--den menschenhaat, waarvan gij
blaakt; de roos der min geurt u niet: wie durft eischen, dat gij lief,
vrolijk, goedhartig zoudt zijn?
"_Sad melancholy mark'd you for her own!_"
Ik sloeg Marie eene kleine wandeling voor.
"_Si mademoiselle veut me permettre?_"
"_Oui, ma chere_."
Terwijl het lieve kind mantille en hoed en parasol haalde, maakte de
gade van den onbekenden Staatsraad _mademoiselle_ een compliment over
hare opvoeding: "_elle avait si bien apprivoisee Marie_ ..."
Ik heb een lastig zwak voor een Hollander onzer dagen: onverdiend
toegezwaaide lof maakt mij kregel.
"_Jusqu'a lui faire briser les ailes dans sa cage_," viel ik in, en
voegde er, berouw gevoelende over mijne scherpheid, bij: "_la faute en
est au systeme et non a vous, mademoiselle!_"
De moeder van den wakkeren zeeman knikte mij goedkeurend toe; haar wilde
jongen was een knap officier geworden.
_Mademoiselle_ had zich zeker met de verdediging van het stelsel belast,
een stelsel, waardoor onze jonge meisjes worden opgevoed, als moesten
zij alle onnoozele nonnekens blijven; maar Marie verscheen. Zij zag
|