dommen beschaven, stuggen overreden door louter verstand.
"De ongelukkige!" roept gij uit. Ik bid u, doe het niet te voorbarig.
Er komen uren, dagen, weken in zijne jaren voor, die hij _vrije_ mag
noemen; _vrije_, zeg ik, waarin hij den last der verantwoordelijkheid
van zijne schouderen schudt, _vrije_, waarin hij de gulden cijfers van
zijn eigendom, van tien tot honderd, tot duizendtallen aangewassen,
overtelt, en in ieder van deze eenen borg te meer voor de
onafhankelijkheid zijns ouderdoms ziet. Feestdagen af te kondigen en
volksspelen aan te rigten, schijnt mij een der benijdenswaardigste
voorregten, der kroon toegekend; maar welk autocraat geniet den vierdag,
zijnen onderdanen geschonken, als de schoolmeester de uren, waarin zijn
verlof het kleine volkje de wijde wereld inzendt. Dan ziet gij hem
buiten--schaarsche, maar daarom te zoeter weelde--het schoon der natuur
smaken. Dan treft gij hem onder de lieve kennissen zijner jeugd aan,
voor de eerste maal zijns levens verlegen, hoe hij het werkwoord
_beminnen_ vervoegen zal,--de meester door zijne schalke scholiere
beschaamd. Dan verrast gij hem, die zijnen eerstgeborene uit de wieg
neemt, en den Heere voor zijn lot zegent. "De ongelukkige!" zeidet gij.
Het bestier eener gouvernante zweemt naar eene alleenheersching; dienst
der vreeze geldt bij hare kweekelingen: te hooren is te gehoorzamen.
Zie, zij komt, en het kind zit regt; zie, zij wenkt, en het kind buigt;
zie, zij lacht, en het kind waagt het te glimlagchen. Geene oosterse
hulde is zoo vleijend en slaafsch, als die, welke haar wordt toegebragt;
zoo gij hare schaduw tegen den wand onderscheidt, is die harer dienaresse
haar op de hielen, en ijlt en zwenkt en wijlt met haar, als was het hare
eigene. Bittere spot! Hebt gij nooit van de onbeduidende _Durchlauchten_
der kleine duitsche staten gehoord? Zoodra zij hun gebied van slechts
drie of zes of twaalf vierkante mijlen overschrijden, worden zij pijnlijk
gegriefd; ze zijn slechts vorsten voor hunne onderdanen; de beleefdste
postillon ter wereld lacht hen uit, zoodra hij de fooi van den onbekenden
Wij over zijne eeltige hand heeft voelen glijden. Helaas, de arme
gouvernante doet geen tien schreden, zonder dat zij de landpalen van haar
rijk achter zich laat, en ruw, wreed, onbarmhartig uit den droom harer
heerschappij wordt opgewekt! Ik bedoel
den Ilias van plagen
niet, die ingenomen ouders en ongezeggelijk kroost haar drie maal van
de vier berokkenen. La
|