ger om te komen.
Het antwoord is: "Loman heeft de jicht!"
De jicht! Vreeselijke kwaal voor een' geest, die nooit had geleerd in
lectuur afleiding te vinden, door nadenken;--die, in het huiselijk
tooneel om hem heen, niets opbeurends aanschouwde,--die maar wenschte,
dat hij zich op het kantoor weer van zijn' pligt kwijten kon,--die de
ziekte verergerde door het ongeduld.
"Het is lastig," zegt de patroon. De man meent voor hem, aan den zieke
denkt hij niet.
Er verloopt eene week, en de chef herhaalt de vraag, en het antwoord is
hetzelfde. Jan (de knecht) is in het voorbijgaan bij den oude aangeweest,
--de boodschap blijft "_pijnlijk!_"--Voor twintig, voor tien jaren nog,
toen de man, zoo al niet meer in zijn' fleur, echter nog vrij kras mogt
heeten, zou de patroon zelfs eens hebben gaan zien, hoe hij het maakte,
deels uit belangstelling, deels uit belang. Maar nu! de oude zaak, die
Loman zou napluizen, moet dan maar weer een veertien dagen rusten;--de
jicht, wat is daartegen te doen? Weleer--ja, toen zond mevrouw eene
flesch wijn voor den herstellende, nadat zij een potje gelei had gestuurd,
om op de bittere medicijnen toe te nemen,--doch thans, er is voor den
ouderdom geen kruid gewassen, het einde is toch de dood.
Duid het menschen van jaren eens ten kwade, dat zij gierig zijn, als ge
zoo vaak ziet, wat grijsheid is zonder geld!
Het eindje was bij Loman niet de dood; op een' maandagmorgen, later dan
anders, maar toch niet over kwartier over tien, kwam Loman, vermagerd en
aemechtig, zijne plaats achter den lessenaar hernemen, eene schaduw van
hetgeen hij nog voor een jaar was geweest. De jicht heette geweken voor
het zoele weder, voor het roode flanel, dat de knie nog omzwachtelde,
voor--waarom het verzwegen?--voor den ijzeren dwang der behoefte; de man
steende bij iedere beweging, en zijne borst "was niet vrij." Als gij er
aan getwijfeld hadt, dan had zijn kuch er u van overtuigd.
Het werk ging drie dagen lang zoo als het kon.
Den vierden ontmoette mevrouw hem toevallig bij den trap--hij zou haar
voorgaan--ik spaar u het overige.
Den vijfden zei de patroon:
"Je kunt in 't vervolg wel t'huisblijven, Loman, we hebben toch weinig
meer an je."
Het ging mij door de ziel--want de chef liet een paar minuten verloopen,
eer hij er bijvoegde:
"Je salaris blijf je trekken."
O die oogenblikken, eer dat woord het afscheid verzoette, wie schetst
ze? De oude voelt niet vlug meer; het trage bloed sluipt sle
|