t over gebrek aan
zaken te onzent, leert den vreemde kennen, vergelijkt, spoort op, wat
belet u? Lokken oude en nieuwe wereld niet om strijd uwe blikken aan?
--het uitstapje, de togt zal u goed doen. Er ligt nog zoo menig veld
braak, er schuilt nog zoo menige mijn onder den grond, er vloeit nog zoo
menige bron vergeefs. Ontdekt ze, en honderdvoudige rente zullen uw loon
zijn. Ge wilt u niet alleen in den vreemde vestigen? welaan, uws gelijken
in aanleg, maar niet in vermogen, vloeijen over in het moederland,
verstikken en kwijnen weg in de bedompte kantoorlucht; waarom zoudt gij
hun aan uwe zijde het spoor niet ontsluiten? Hoeveel edeler zou het
zijn, zoo ge, dus strevende voor Holland nieuwe betrekkingen aan te
knoopen, den overvloed van levensgeesten, der jeugd eigen, ten nutte van
u zelve en anderen besteeddet, dan die te wijden aan dubbelzinnig genot,
aan spel en aan min,--hoeveel edeler dus een flink burger te worden, dan
een vroeg-oude couponnenknipper! Of beschamen Hamburg en Bremen ons niet
reeds in het uitbreiden harer betrekkingen met veel geringer middelen?
--Hoe ons volkskarakter winnen zoude bij dergelijke pogingen, alle
sluimerende krachten op te wekken, vroegere degelijkheid te doen herleven,
nieuwe bronnen van welvaart en glorie te openen voor tijdgenoot en voor
nageslacht! Hoort gij de stemme niet, die er u toe aanmaant, zoo dikwijls
gij u, op de hofsteden uwer ouderen, in het schoon der natuur hebt
verlustigd, en, de duinen opgestegen, de zee voor u ziet, de zee, waaraan
ons voorgeslacht alles verschuldigd was, zijne vrijheid, zijn' voorspoed,
zijne vroomheid misschien,--want niet te onregt zegt een oud spreekwoord:
Wie wil leeren bidden, die vare ter zee!
Het is in den handel als in alle standen, wie zich de kunst te bevelen
eigen wil maken, die oefene zich eerst in het gehoorzamen! Zoo rampzalig
als het is, altijd op de laagste trap te blijven staan, zoo goed is het
van de eerste sport op te klimmen. Het vormt--het prikkelt--het brengt
alle gaven aan het licht.--Maar de leerjaren moeten eens een einde
nemen; hij moet het vooruitzigt hebben meester te kunnen worden, die
zich deze ten nutte zal maken. Altijd de oude knecht te blijven is een
ondragelijke vloek.--Aldus begrepen het onze vaderen, die hunne jonge
lieden uitzonden in oost en west en in noord en zuid, maar hun na
volbragten togt ook de behulpzame hand boden om zich te vestigen, ten
einde van de verkregen kennis partij te trekken. Aldus begri
|