, werden bediende noch stalknecht opgeschrikt
door een ongeduldig stampend ros; ik was bedaard doorgereden.
"De familie is op het terras," verzekerde Hendrik mij. Ik wenschte dat
gij hem niet voorbijzaagt, zoo als gij geneigd zijt te doen; er valt in
onzen tijd meer, dikwijls iets anders uit de liverei op te maken, dan
de kleuren van des heeren wapenbord. Wij leven in eene eeuw, die den
eersten rijke den beste vergunt er zijne dienstboden in uit te dossen.
Ik heb er niets tegen. Het spijt mij slechts, dat zij het niet met meer
smaak doen. Of ergert u dat onwaarschijnlijk aantal velden, leeuwen, of
wat het zijn mogen, van _keel_ niet, die door het algemeene rood der
vesten worden verkondigd? Dat men het groen ten minste den jagers
overliet! Ik heb opgemerkt, hoe zich, in omgekeerden zin van den
cameleon, het karakter der bedienden van den nieuwelings aanzienlijke
naar den bonten tooi, met welken zij pralen, wijzigt. Ook valt er nog
iets uit te leeren. "Zoo heer, zoo knecht!" luidt het spreekwoord; maar
als ik, in de voorportalen onzer geld-aristocratie, het gejoel der
jonge, winderige, over-welgedane livereiknechts hoor, verwaand op den
opschik, die hunne lompen van gisteren verving:
_Beaux parvenus, honteux de leur famille_;
baldadig door den overvloed, waarin zij zich mogen baden, na jaren lang
gebrek te hebben geleden:
Als nu Jeschurum vet wert, zoo sloeg hy achter uyt;
als ik hen onbescheiden, aanmatigend, onuitstaanbaar vinde, dan zeg ik
in mij zelven: "Zoo knecht, zoo heer!"
Op Duin en Dal--ik verlies inderdaad op mijne beurt onzen gedienstigen
geest uit het oog--op Duin en Dal zou uw blik met welgevallen hebben
gerust op den liverei-bediende van goeden huize. Hendrik is een der
_patterns of fidelity_, die mij minder een aandoenlijk belang inboezemen,
als de laatste, bleeke afschaduwing der leenknechten, welke naar knods
of bijl grepen, wanneer de ridder zich harnaste
Van top tot teen,
dan als een dagelijks zeldzamer overblijfsel uit den tijd, toen de
betrekking tusschen meester en dienaar door iets hartelijks, iets
vertrouwelijks, iets humaans werd geadeld. Het is bij hem niet louter:
"wiens brood men eet, wiens woord men spreekt;" zijne stemming is eer
gemoedelijk dan wijsgeerig; hij benijdt zijnen heer niet, hij heeft hem
lief. Al glinsterden er geen tranen in zijne oogen, toen de vrouw van
Duin en Dal verleden winter doodelijk krank was, waar baldadige
straatjongens het zand van de ste
|