e leven kan zijn, ik
ben er zeker van, dat ge u als ik zoudt verlustigen, wanneer ge bij
dezen of genen eene verrassende versnapering op het bord van het
twaalfuurtje zaagt, wanneer gij de koffij ietwat sterker rookt dan
gewoonlijk! Het zijn kleine teekenen van groote deugden. Die
aanvullingen slechten de maatschappelijke klove niet, het is waar; doch
wie eischt dit? er heersche onderscheid, afstand, zoo ge wilt, mits men
elkander, mits vooral de mindere den meerdere kunne beroepen, als hij
in nood is! Welnu, die onbeduidendheden waren schier overal zoo vele
waarborgen eener echt menschelijke betrekking. Het was of het hoofd des
huizes, dat zoo zijn' feestdag vierde, de jongelui van het kantoor tot
zijn gezin betrok, niet alleen als zijne hand de beker der vreugde
ophief, maar ook en vooral wanneer zij den kelk der smarte ledigden.
Er waren onder deze, die toezagen, die voorkwamen, die bijstonden, als
de jongheid van het pad afdwaalde, als de middelbare leeftijd onder
onverwachte slagen schier bezweek, als de ouderdom den last des gezins
verdubbelde. Wie het mij euvel duiden, dat ik er goedrond voor uitkwam,
dat het niet algemeen zoo is, dat te dikwijls louter de band des belangs
partijen verbindt, dat geen inmengsel van heuschheid het straffe der
bevelen tempert,--zeker doen zij het niet. Alleen op hun oordeel stel ik
prijs.
Het verwijt, dat ik af wilde keeren, was tweeledig. "Idealisatie der
klerken!" hoorde ik mij van verre toeroepen. Eilieve, welke dan de
natuurlijkste en meest alledaagsche wenschen heb ik hun toegekend,--eene
niet al te drukkende afhankelijkheid--een huiselijk geluk, zoo matig in
zijne eischen, dat het ten prijs van de eerste behoeften des levens te
smaken valt--een' ouden dag, door geen schrikbeeld van hofje of gebrek
bedreigd? Wat wilt ge redelijkers? Wie is er onder de zes of zeven
klerken, welke ik opvoerde, die geblaakt werd door een' overgrooten zin
voor eenige wetenschap of kunst? Heb ik een hunner een zweem van aanleg
bedeeld, waardoor hun toestand--de bekrompene, de gesmade, de vergetene
--dubbel pijnlijk werd? Schetste ik eene liefde voor natuurschoon, sterk
genoeg om iemand achter den lessenaar en _vis a vis_ brievendekkers en
loketkasjes te verteren, iets gelijkende naar de foltering van een'
landschapschilder in den dop, achter de toonbank of bij de ijzeren kist?
Zaagt gij een' der zeven ter prooi aan kennisdorst, die, door geene studie
beurtelings te leur gesteld en geprikkeld, in de
|