eenspreuk volgt de
andere op, zooals Isaaec Abraham en Jacob Isaaec; en mijn onderwerp eischt
alles behalve oostersche weelderigheid; het geldt eene handelskwestie,
eene geldzaak. "Voedsel en deksel--huis en hof--vrouw en kroost--genoegen
en geneugten voor allen--" zou ik Jan willen toeroepen, "maar voor wie
in staat zouden zijn, zich zelven meer te verschaffen, wanneer allerlei
kleingeestige belemmeringen hen niet verpligtten t'huis te blijven en
stil te zitten, voor hen gelegenheid ter ontwikkeling van wat er goeds
en groots in hen schuilt!--Immers ons volk is er niet te beter aan toe,
dewijl we er thans onder ons zoo velen hebben, die geduldig den schimp:
"'t Is maar een pennelikker!" verduwen--die zich hun leven lang
bekrimpen, omdat men geen: "oude sloffen mag weggooijen eer men nieuwe
schoenen heeft,"--uithoofde dat een groot gedeelte onzer vermogende
lieden zweert bij het woord: "Ver van je goed, digt bij je schade!"
--louter dewijl wij, eer wij ooit den neus buiten de deur staken, al
leerden napraten: "oost west, t'huis best!"
Een voorbeeld schildert treffender dan tien vertoogen. We hebben op met
den vermogenden handelaar, die voor een vijftiental jaren al zijne
bedienden met de tijding verraste: "Ik schei er uit met mijne zaken;
maar jullie, jonge lui, blijft je jaarwedde behouden tot je dood."
Een _rara avis_ in onze streken;--het zij in het voorbijgaan opgemerkt
--waar een jaar vooruit opzeggens, gepaard aan de waarschuwing: iets
anders te zoeken, in zulk een geval al eene zeldzaamheid is--de man
leeft nog! Welligt heeft hij van al zijne schatten--al zijne weelde--al
zijnen glans, nooit weer zoo groote voldoening gesmaakt, als op dat
oogenblik, in den zoeten waan, dat hij gelukkigen maakte.
Ik vermeet mij niet te beslissen, of wij regt hebben er ons zoo
onvoorwaardelijk op te goed te doen, dat afkeer van zaken, uit
overdreven mededinging geboren, te onzent meer aan de orde van den dag
is dan halsbrekerij ten gevolge van gewaagde ondernemingen--het is eene
keuze tusschen tweeerlei kwaad, welke eene prijsvraag onzer geleerde
of geletterde maatschappijen verdient uit te lokken: "wat is beter,
_lusteloosheid_ of _overmoed?_"--Maar het acht-of tiental klerken, dat
zich, volgens de overlevering, boog, en verblijdde en heenging, zonder
een' patroon, die zoo groote welwillendheid aan den dag legde, te
verzoeken, hun de behulpzame hand te bieden tot het beginnen van een
eerlijk beroep, liever dan hen door dit ge
|