k heil benijd of bewonderd, waar de echtgenoot in eene geheel
andere wereld van gedachten en gevoelens leefde, dan de gade, of
omgekeerd? Het is veel, als het bij louter koelheid, louter vervreemding
blijft; als de ongelijkheid geene walging, geen' weerzin opwekt.
Verscheidenheid moge tot eenheid voeren, van elkander afkeerige
elementen kampen tot het sterkste overwint. Enkele malen, het is waar,
trekt de man zijne vrouw tot zich op, of haalt de vrouw haren man tot
zich neer; maar gewoonte, die ons van kindsbeen af bootseerde, is eene
onhandige herschepster; zij doet het volwassenen slechts pijnlijk,
stuksgewijze, en niet zonder herhaalde wederinstorting. Liefde is
almagtig;--doch is de liefde van een' klerk voor eene meid, is dat de
hartstogt, die, veredeld, het onmogelijke mogelijk maakt? Helaas, neen,
hoe weinig is zij in harmonie met zijne jeugd, zijne opvoeding, zijne
herinneringen,--hoe wreken deze zich, als hij zijn kroost aanziet!
Kinderen uit zulk eenen echt zijn geene strikken, welke het paar naauwer
aan een sluiten, het zijn struikelblokken, die den dagelijkschen omgang
verzwaren. Hoe verscheiden is het oordeel van zulke ouders over hunne
vorming niet? Wie schetst de ergernis eens vaders, die in zijne dochters
dezelfde onbehouwen stukken vleesch ziet opgroeijen, als waaraan hij
zich verslingerde; wie het leed eener moeder, die zoo gaarne uit hare
jongens iets aers zag opwassen, dan het evenbeeld des timmermans, wien
zij in een zwak oogenblik hare hand gaf? Ziedaar de wroeging naar het
ligchamelijke; dat het naar den geest beter ginge! Maar hetzij de man of
de vrouw ophebbe met een weinig meer beschaving, met ietwat opener zin
voor het welvoegelijke, het bevallige, het edelaardige, het verhevene
--het zijn allen zusters van het schoone--hoe dikwijls grieft het hem of
haar, bij melieve, of bij mijnlief, in plaats van eene ijverige hulpe in
de ontwikkeling, onverschilligheid of wederstand aan te treffen! Men
begrijpt elkander niet,--men voelt verschillend,--men doet zeer zonder
het op te merken,--men kwetst eer men het weet,--men ergert elkander,--men
kwijnt weg,--men geeft het op;--arme kinderen, wat wordt er van u?
Vernedering in de jeugd, als bij Rivers; verloochening in de
jongelingsjaren, als bij Vreese; afhankelijkheid in den middelbaren
leeftijd, als bij Gerrit en Aagje; verval naar ligchaam en geest in den
voorherfst, als bij Doorne; vervreemding van den kring waarin men
geboren, voor wien men gevormd we
|