insluipt.
"O Doorne!" zei Kaatje, toen de borst de trappen af was,--zoo lang ze
zijne voetjes hoorden, hadden beide gezwegen,--"o Doorne al kwam het ook
nooit weer in mijn handen, zoo noode als ik het zou missen, zoo graag
heb ik het veil, als gij weer de oude wierdt, als ge mij liefhadt als
weleer, als ge begreept, dat ik maar zuinig was om bestwil!--"
Doorne ware een onmensch geweest, als hij het niet had beloofd;--hij
deed meer, hij hield woord. Zoodra het jongske was teruggekeerd--met
geld;--zoodra de angst voor dadelijk gebrek, tot welken prijs dan
ook--geweken was, zoodra hij zich de vereischte kleinigheden had
aangeschaft, om als sollicitant uit te kunnen gaan--de kleederen maken
ook van den smeekende den man--trok hij de stoute schoenen aan. Hij
beriep zich op zijn ongeluk,--hij sprak van de familie zijner vrouw,
de familie, waarop hij gesmaald had, die schoon geen rijke, echter
fatsoenlijke, eerlijke brave lui waren geweest,--en hij slaagde. Eer
eene halve maand verstreken was, zag hij zich weder geplaatst, en wel
beter dan te voren, bij den echtgenoot eener vroegere, jongere vriendin
van Kaatje. Als deze haar bij wijlen des zondags uit de kerk een bezoek
brengt,--de vriendschapsbetrekking is door de heusche rijker gehuwde
weder aangeknoopt,--als Kaatje te harent komt, het geloste bijbeltje in
de hand, en Amalia dan het slot beziet, waarop zij weleer aan de knie
van Kaatje staande _Mozes_ en _Aaeron_ leerde kennen, en haar verzekert,
hoe haar dat alles nog heugt, dan denkt de vrouw van Doorne, en wel mag
zij:
"Als gij eens wist, wat er sedert met dat boek gebeurd is, en hoe veel
ik er aan ben verpligt!"
Gelukkig loopt het geen gevaar, andermaal in den Lombard te komen. De
betere mensch, de mensch, die hoopt, die verwacht, die uitzigt heeft,
en, daardoor geprikkeld, werkt, streeft en zich beijvert, is in Doorne
weder ontwaakt.--
Wat Brammetje in zijn volgend leven vergete, nooit doet hij het de
jufvrouw met mooije linten op de muts, die binnen chocolade zat te
drinken, en hem geene zeventig gulden op het bijbeltje van zijne moeder
wou geven:--"maar vijftig, het is zoo dun!--"
Wie is er die eischt, dat ik nog dieper afdale, dan ik het in het
schetsen van Doorne deed, eer de val van het huis, waaraan hij zijn lot
verbonden waande, het middel tot zijn oprigting werd? Een verwaarloosd
huishouden,--een schot kinderen--als de term is--voor wier
verstandelijke vorming even weinig zorg wordt gedragen als v
|