che bezoeken.
Ilderim lachte en zeide: Zou niet een man zijne jeugd genieten?
Toen keerde Ben-Hur zich tot den bode en zeide: Zeg tot haar, die u
zendt, dat ik, Ben-Hur, haar morgen bezoeken zal in het paleis Idernee,
op het door haar aangegeven uur.
De knaap groette beleefd en ging heen.
Te middernacht reisde Ilderim af, na zijn jongen vriend beloofd te
hebben een paard en een gids voor hem te zullen achterlaten.
* * * * *
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
IN DE VAL.
Den volgenden dag begaf Ben-Hur zich op den bepaalden tijd naar het
paleis Idernee, dat uitwendig geheel in Griekschen stijl was gebouwd.
Langzaam trad hij binnen en ging de vestibule door. Hij was kalm
gestemd. Hij zou in de tegenwoordigheid van Iras komen. Zij wachtte hem
met scherts en zang, geestig, afwisselend, grillig, met grimlachjes, die
haar zoo lief stonden, met vriendelijke blikken en fluisterende stem.
Reeds eenmaal had zij hem doen roepen, dien avond van het roeitochtje op
het meer, en nu had zij weder om hem gezonden in dit schoone paleis. Hij
voelde zich gelukkig en droomerig gestemd.
Toen hij de lange gang doorgegaan was kwam hij voor een gesloten
vleugeldeur, die bij zijne nadering vanzelf openging. Deze bijzonderheid
ging echter voor hem verloren, door de verbazing, die hem beving, over
hetgeen zich nu aan zijne oogen vertoonde.
Voor zich zag hij het atrium van een Romeinsch huis, met zeldzame pracht
en weelde ingericht. Het vertrek was groot, hoe groot was niet met
juistheid te bepalen, want de blik verloor zich in de ruimte. Hij bleef
verbaasd staan. De fraai gepolijste mozaiekvloer stelde mythologische
onderwerpen voor. Langs de wanden stonden zetels en stoelen, alle
verschillend van vorm, en kunstig bewerkt, gebeeldhouwde tafels,
gemakkelijke divans, uitnoodigend tot rusten. De zoldering was
koepelvormig. In het midden bevond zich een opening, waardoor het licht
ongehinderd naar binnen stroomde. Het impluvium was omgeven door een
bronzen balustrade. De vergulde pilaren, die de zoldering droegen,
schitterden in den zonnegloed, en de weerspiegeling er van in den
gepolijsten vloer scheen uit een onpeilbare diepte op te komen. Verder
waren er kandelaars van phantastischen vorm, beelden en vazen, alles zoo
schoon, dat het uitstekend gepast zou hebben in het huis op den Palatijn,
dat Cicero van Crassus kocht, of in die andere villa, nog meer bekend om
haar buitensporige pracht: de villa van Sc
|