ggen, dat hij nooit meer zal kunnen
loopen.
Ben-Hur zag zwijgend op naar den hemel. In den geest zag hij Messala,
evenals Simonides, hulpbehoevend, gedragen in een stoel, afhankelijk van
dienstboden. De oude man had een rein geweten, maar hoe zou deze
trotsche en eerzuchtige er zich in schikken?
--Sanballat, vertelde Malluch verder, heeft veel last met Drusus en de
andere jongelieden, want zij weigerden de groote sommen te betalen, die
zij verloren hebben, en brachten de zaak voor den consul. Deze verwees
hen naar den Keizer. Messala weigerde eveneens te betalen, maar
Sanballat ging, in navolging van Drusus, naar den consul, waar de zaak
nog hangende is. De goedgezinden onder de Romeinen zeggen, dat het
eereschulden zijn, die betaald moeten worden, en alle andere partijen
scharen zich aan hunne zijde.
--Wat zegt Simonides? vraagde Ben-Hur.
--Die lacht en is recht voldaan. Als de Romein betaalt is hij geruineerd.
Weigert hij, dan is hij geschandvlekt. De Keizer zal moeten beslissen.
Het Oosten te beleedigen zou niet wijs zijn, met het oog op den veldtocht
tegen de Parthen. Sheik Ilderim te beleedigen zou gelijk staan met de
woestijn tegen zich in het harnas te jagen, en die heeft Maxentius juist
noodig voor zijne krijgsoperatien. Daarom zeide Simonides, dat gij u niet
ongerust behoeft te maken, want Messala zal betalen.
--Dan kunnen wij vertrekken, zeide Ilderim, en wreef zich de handen. Wij
kunnen alles gerust aan u overlaten. Ik zal de paarden doen voorkomen.
--Buiten staat nog een bode, zeide Malluch, wilt gij dien zien?
--'t Is waar ook. Ik dacht niet meer aan hem.
Malluch ging heen, en in zijn plaats trad een knaap binnen. Hij boog
voor den Sheik en zeide: Iras, de dochter van Balthasar, heeft mij
opgedragen den vriend haars vaders, Sheik Ilderim, geluk te wenschen met
de behaalde overwinning met zijn vierspan.
--De dochter van mijn vriend is zeer vriendelijk, zeide Ilderim
vroolijk. Geef haar met mijn dank dezen ring tot een aandenken.
Hij trok een kostbaren diamant van den vinger en reikte dien den
jongeling over.
--Mijne meesteres, vervolgde de knaap, droeg mij ook op u te verzoeken
den jongeling Ben-Hur mede te deelen, dat zij met haar vader verblijf
houdt in het paleis van Idernee, waar zij den jongeling morgen na de
vierde ure verwacht om hem persoonlijk te kunnen geluk wenschen.
De Sheik keek Ben-Hur aan, die met stralende oogen antwoordde: Met uw
goedvinden zal ik de schoone Egyptis
|