en, die dertig uren geleden reeds op reis was gegaan.
De Sheik was overgelukkig. Hij had zijn jongen vriend vorstelijke
aanbiedingen gedaan; maar deze had alles afgeslagen, zeggende dat hij
volkomen tevreden was met de vernedering van zijn vijand. De edelmoedige
tweestrijd bleef lang onbeslist.
--Bedenk toch, zeide de Sheik, wat gij voor mij gedaan hebt. In elke
tent tusschen de Akaba en den oceaan, van den Euphraat tot aan de
Scytische zee zal de roem van Mira en hare zonen bezongen worden; en
tegelijkertijd zullen zij mijn machtigen arm bezingen. Al de strijdbare
mannen, die zonder leidsman omzwerven, zullen tot mij komen en zich
onder mij scharen. Gij weet niet wat het zegt heerschappij te voeren
over de gansche woestijn, zooals nu voor mij weggelegd is. Ik zeg u het
zal mij zware schatting van handeldrijvenden opbrengen en groote
voorrechten van koningen bezorgen. Ja, bij Salomo's heerlijkheid! Als ik
den keizer om een gunst laat verzoeken, hij zal mijn bede niet afslaan.
En gij wilt niets, niets van mij aannemen?
Ben-Hur antwoordde: Neen, Sheik. Ik heb immers een plaats in uw hart!
Dat de vermeerdering van uw macht en aanzien den Koning, die wij
verwachten, ten goede kome! Wie zal zeggen, of zij u niet tot dat doel
gegeven zijn? Waarschijnlijk heb ik uwe hulp noodig bij het werk, dat ik
ga ondernemen. Als ik nu voor uwe aanbiedingen bedank, kan ik later te
vrijmoediger bij u aankloppen.
Hun gesprek werd afgebroken door de komst van twee boden: Malluch en een
onbekende. Malluch werd eerst toegelaten.
De goede man was opgetogen over de behaalde zegepraal. Na eerst zijne
blijdschap lucht te hebben gegeven, zeide hij: Mijn goede meester heeft
mij opgedragen u mede te deelen, dat sommige der Romeinsche edellieden
weigeren aan hunne verplichting te voldoen.
Ilderim sprong op en riep heftig: Wat! Het geheele Oosten moge beslissen,
of de zege eerlijk behaald is of niet!
--Bedaar, edele Sheik, zeide Malluch. De prefect heeft den prijs doen
uitbetalen.
--Dan is het goed.
--Toen zij aanvoerden, dat Ben-Hur Messala's wiel verbrijzeld heeft,
lachte de prefect en herinnerde hun den zweepslag, dien Messala den
Arabieren in het begin gaf.
--Weet gij ook iets van den Athener?
--Die is dood.
--Dood? En Messala? Is die ontkomen? Wat loopt dien Romeinschen
windbuilen toch altijd alles mee! riep Ilderim.
--Hij is wel ontkomen, antwoordde Malluch, maar het leven zal hem tot
een last zijn. De geneesheeren ze
|