de toekomst
zijn zal; het wemelt soms van moderne sentimenten en levensaanvoelingen
bij hem en die wemeling trekt maar, zoo gewoon-weg als hoorde 't niet
anders, door Potgieteriaansche straten--nou ja, natuurlijk: d'r zijn ook
nieuwe buurtjes bijgebouwd!--en Hildebrandsche geveltjes voorbij. Niet
dat hij de hoog-aristocratische zwier, de gesoigneerde wellevendheid of
het onvergelijkelijk stijl-vermogen des eersten bezitten zou--verre van
dien! Maar z'n dialogen vooral, natuurlijk niet in zijn schetsen van
volks- en zeemansleven, doch in zijn meer novellistich gecomponeerde
verhalen der "betere" standen [p.62]--verreweg zijn slechtste werk: te
zeer verstandelijk in elkaar gezet, met allerlei bedoelinkjes en
toevalligheidjes, zooals het zeer nare Vriendschap in dezen
bundel--vertoonen van die Potgieteriaansche speelsche en andere
wendinkjes. En zijn zij al meest van zulk een goedkoope gevatheid als
dien Groote nooit uit de pen hadde gewild en missen zij immer diens
hooge voornaamheid, toch laten zij niet den geringsten twijfel over de
herkomst van den onbewust of bewust onderganen invloed, die in 't
algemeen hun wording heeft beheerscht. En niet, dat hij den droog-fijnen
humor van Hildebrand zou bezitten, neen, daar is hij te robust, te
sterk-, ja laat mij maar gerust zeggen, te groot-levend voor, maar
vooral en vaak bij het beeindigen van zijn novellen en schetsen doet hij
mij aan dien denken ... dan heeft hij iets van zijn manier, dan hoor ik
zijn geluid.... Och ja, ik geloof eigenlijk dat bijna heel dat oude
Holland van de middenjaren der vorige eeuw weer in hem tot nieuw leven
is gekomen, soms tot een ruimer natuurlijker leven, dan het wellicht
ooit bezat; zich in en door hem aan het moderne heeft verbonden. Zijn
hecht aan de "onbewuste" natuur, het aarde-, water- en luchtleven
verknochte aard, neen die is allerminst van dien tijd, noch specifiek
van den onze; die, zijn kostbaarste kern, is iets van alle tijden,
waarin nog vrije en zuiver blijmoedige menschen kunnen bestaan; maar
alles wat in engeren zin tot de litteraire uiting zijner ikheid behoort,
dat is bijna immer beinvloed door die periode en bijna nooit door die
van '80 of de onze. Tot een visie--ge herinnert u Onder den
Brandaris?--als die der "vier goudgehelmde, goudgepantserde reuzen", die
van Rembrandtiek licht omgloorde "wandstaanders", kwam men niet in
Hildebrand's tijd, nog veel minder tot een bijna sensitivistische
aanvoeling als, terzelfder plaatse, va
|