ijnheer Blaek weinig gewend
is dames aan boord te hebben."
"Ja Mevrouw!" vervolgde Lodewijk, eenigszins verlegen: "tegen 't weer
kan niemand; en wie had zich op zulk een onvoorzienen en geweldigen
storm kunnen verwachten?--Al had ik niet met dien boeier om 't hardst
gezeild, wij waren toch niet vrijgekomen."
"Mocht de drommel!" zeide Klaas, wiens zeemansrondheid deze logenachtige
verontschuldiging niet verdragen kon: "Jan Pergens lag warm en wel
binnen Muiden, toen het zware weer begon: en dat hadden wij ook kunnen
doen."
"Wat reutel je Klaas?" zeide Lodewijk, zich omkeerende, op een barschen
toon: "bemoei je met je werk en niet met ons discours, of je krijgt je
paspoort op staanden voet."
"Mijn paspoort!" herhaalde Klaas, zich ter zijde begevende: "hm! er zal
op 't jacht in de eerste weken toch niet veul te verdienen vallen."
"Nu Mijnheer Blaek!" zeide Tante: "gedane zaken hebben geen keer, en het
beste is, dat wij alle verwijtingen maar daarlaten."
"Te meer," zeide Henriette, "daar Lodewijk al genoeg gestraft is: want
hij zal zijn jacht ook niet even gemakkelijk aan de overzijde van den
dijk krijgen als het aan deze zijde gekomen is."
"Neen!" zeide Reynhove: "tenzij er een aardbeving kome, die het weder
teruglanceert."
"Ja!" bromde Lodewijk: "jelui hebt goed spotten. Hoe ik het hier vandaan
krijg, weet Joost."
"Mij dunkt," zeide ik: "wij moesten liever zien, hoe wij zelf hier
vandaan komen. Op wat hoogte zijn wij zoowat?"
"Wij zullen een heel eind beoosten Muiden zijn," zeide Lodewijk: "wij
konden verd.... nergens ongelukkiger te land komen: wij zijn een half
uur van alle bewoonde plaatsen af: en het wordt zoo donker, dat men niet
zien kan welken weg men op moet."
"Dat is zeker ongelukkig," zeide ik: "maar wij kunnen toch niet hier
blijven: en ik geloof zelfs, dat eenige beweging goed zal doen aan de
dames en de slechte gevolgen voorkomen, die koude en nattigheid
teweegbrengen."
"Ik zal gaarne de dames accompagneeren," zeide Reynhove: "maar ik moet
alleen remarqueeren, dat het in de kajuit droog is, en dat zij buiten
geexponeerd worden om nog meer doornat te worden."
"Ja dat mag zoo zijn," zeide Henriette: "maar ik voor mij zal van harte
gaarne loopen:--indien echter Mevrouw Van Bempden het afkeurt...."
"Ik doe alles liever, dan langer in dit noodlottige jacht te blijven,"
zeide Tante: "Kom! terstond maar opgewandeld! Wij zullen toch wel ergens
te land komen."
"Vergezelt gij ons?" vr
|