n gekend gevoel doorstroomde mijn aderen op het hooren
dier woorden en vooral van den toon, waarop die werden uitgesproken: en,
midden in het ijselijke van onzen toestand, gevoelde ik mij gelukkig,
bij de gedachte dat ik weder bemind werd. En toch--want tot langdurige
overdenkingen bestond thans geen tijd--toch verzuimde ik tevens niet,
voor onze veiligheid te zorgen en klemde mij, op het voorbeeld der
anderen, aan het gangboord vast; in sprakelooze verwachting bleven wij
allen een oogenblik staan, en staarden op een geweldige golf, die op ons
afkwam als wilde zij het geheele vaartuig overstelpen. De uitwerking was
echter anders. De golf lichtte het jacht, als ware het een stuk kurk
geweest, van de zandbank af: wij werden bespat en gedurende eenige
seconden verblind van het schuimende water; en toen wij onze oogen weder
konden openen en voor ons uitzagen, bespeurden wij den dijk op geen
twintig voet afstand.
"'t is gedaan!" riep een stem uit ons midden.
Suzanna scheurde zich los van Tante en viel mij om den hals: ik drukte
haar en Henriette tegen mij aan. Een nieuwe golf nam ons op. Er was
weder een oogenblik, dat wij niets als water zagen.
Toen voelden wij, dat het vaartuig een beweging onderging, als werd het
door een weeke zelfstandigheid heengevoerd: en plotselings hield het
stil, met een schok, die ons allen op het dek wierp. Wij hoorden het
zeenat als grommende van rondom wegloopen;--maar toen wij, wanende dat
ons laatste uur gekomen was, weder oprezen, zagen wij nergens water
meer.
Het jacht was over den dijk heengeslagen en lag tegen de binnenste
helling in het slijk vast.
* * * * *
DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
VERMELDENDE HOE DAMES VOOR SPOKEN WORDEN AANGEZIEN, EN WAT DE
SCHIPBREUKELINGEN AL ZOO VERDER DEDEN OM EEN VERKOUDHEID TE VOORKOMEN.
Het gadeslaan der verschillende aandoeningen, welke ons na een zoo
wonderbare redding bezielden, zou aan den zoodanige, die, zonder in onze
gevaren gedeeld te hebben, eensklaps in het gestrande vaartuig
verplaatst ware geweest, een niet onbelangrijk schouwspel hebben
opgeleverd. In de eerste oogenblikken, en wel voordat men recht wist,
hoe men het had, heerschte er een soort van verbijstering, en waren wij
gelijk aan lieden, die, op een vreemde plaats geslapen hebbende, bij hun
ontwaken in de war zijn en eenig herinneringsvermogen moeten aanwenden,
alvorens zij zich kunnen bezinnen, waar zij eigenlijk zijn. Daarbij, het
|