begon, met bevende handen, sleutel voor sleutel te hanteeren. Ik zag,
dat het hem nooit zoude gelukken, dien, dien hij hebben moest, van de
overige te onderscheiden, en, hem den geheelen bos uit de handen
rukkende, zeide ik tegen Klaas: "volg mij! waar bewaart Mijnheer zijn
kruit?"
Klaas bracht mij in de kajuit. "Het kruit zit in het kastje onder die
bank," zei hij.
"Tante!" zeide ik: "het spijt mij, dat ik u moet lastig vallen; maar wij
moeten hier binnen wezen:" en meteen lichtte ik Tante met kussens en al
op en ontsloot het kastje.
"Zijn wij aan wal?" vroeg zij met een flauwe stem.
"Ach! jounge! kellner!" riep Weinstuebe, die weder wat bijgekomen zijnde,
in een hoek tegen den wand aanzat: "pring mij wat matera en een
pescheitje. Ich pin zoo vlauw."
"Wij hebben wel tijd, om Mijnheer madera en beschuitjes te bezorgen,"
zeide ik, wrevelig, terwijl ik de ammunitie voor den dag kreeg. Van het
noodige voorzien, keerde ik met Klaas op het dek terug, die zich hierop
met Reynhove (welke laatste daarvoor beter berekend was dan ik) met het
laden van het geschut belastte. Toen verzocht ik de meisjes dringend,
weder naar binnen te gaan, daar zij onnoodig in den weg stonden en zij
bij Tante meer van dienst konden zijn dan op het dek. "Ikzelf zal u het
voorbeeld geven," zeide ik: "mijne hulp zoude hier toch niets baten en
ik moet Tante waarschuwen tegen hetgeen er gebeuren zal."
Wij keerden dan terug in de kajuit. "Tante!" zeide ik, haar weder op de
rustbank helpende: "schrik niet: er zal meteen geschoten worden; wij
moeten een sein geven, dat wij aan den grond zitten."
"O God!" zeide zij, even het hoofd oplichtende: "moeten wij hier
omkomen?"
"Ik hoop voorwaar van neen," antwoordde ik, mijn best doende om een
opgeruimd gezicht te zetten: "wij bevinden ons hier niet op een
onbekende kust noch bij een onbewoond land. Er zwerven hier altijd
zooveel visschers rond, dat het wel wonder zoude zijn, indien men ons
niet bespeurde."
"Ach Kot! 't zal wel de laatste maal seijn, dat ich op 't water kom,"
zeide Weinstuebe.
"Kom," zeide ik: "Sinjeur Weinstuebe! Wees een man. Wat drommel! als het
niet was om het ongerief, dat zulks aan de dames veroorzaakt, zoude ik
mij, wat mijzelven betreft, niet verlegen maken."
"Vloek maar niet," zeide Suzanna: "daar is het nu geen tijd toe."
"Meent gij dat oprecht, hetgeen gij zegt, Mijnheer Huyck!" fluisterde
Henriette, terwijl zij mij ernstig aanzag: "meent gij stellig, dat er
|