n de dames af te staan?--Mijnheer!"
Eerst op de tweede uitnoodiging gaf Weinstuebe teekenen van leven. Hij
lichtte even het hoofd op en zag mij aan met een versuften blik en een
open mond.
"Kom Mijnheer!" zeide ik: "als er dames in 't gezelschap zijn, zult gij
toch wel de beleefdheid hebben, de rustbank niet voor u alleen te
nemen."
"Ach Kot! ich pin so krank," zuchtte hij, met de oogen draaiende als een
schelvisch, die op het strand ligt.
"Dat is wel mogelijk, zeide ik: "maar die dames zijn ook niet wel:" en
zonder meer plichtplegingen te maken, nam ik hem bij de kraag met de
eene en om het midden met de andere hand en wentelde hem van de bank af;
waarna ik, mijn natten rok uittrekkende en mijn mouwen opstroopende,
Tante optilde en op de ontruimde plaats nederleide, nadat de jonge
meisjes de kussens weer wat hadden opgeschud. Beiden namen nu naast haar
plaats en poogden haar toestand zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Wat
Weinstuebe betrof, hij bleef liggen waar hij neergekomen was, met de
ongevoeligheid van een zeeziek mensch. Weldra keerde Reynhove met Klaas
terug, welke laatste nu knaphandig den boel opredderde.
"Waar is de Heer Blaek?" vroeg ik, eenigzins verwonderd, dat Lodewijk
niet opdaagde.
"Die zit in 't vooronder," antwoordde Reynhove, "zijn pijp te rooken en
een glaasje brandewijn te drinken: en, in 't passant gezegd, wij mochten
ook wel iets nemen tegen de nattigheid. Ik geloof, dat onze vriend wat
confuus is over hetgene gearriveerd is en zich niet aan de dames durft
presenteeren."
"Hoelang zullen wij hier nog moeten blijven?" vroeg Suzanna.
Ik haalde de schouders op: "zoolang de storm duurt, kunnen wij hier niet
vandaan," zeide ik: "en vooreerst schijnt het weer niet te zullen
bedaren."
"Neen," zeide Klaas: "en als wij hier vroeger vandaan kwamen, zou het
fout wezen; want dan gingen wij zoo zeker tegen den overkant als
tweemaal twee vier is: en dan bleef er geen spaander van het heele jacht
over. Ja! Ja! daar zijnder hier wel met een minder windje naar den
kelder 'egaan."
"Een aangename consolatie," zeide Reynhove.
"Ziezoo!" vervolgde Klaas tegen de dames: "nou doe jelui zelvers k
'ereis ondervinding op, dat het niet allemaal pleizier is aan boord. Nou
dat's tot daaraantoe.--Ja, nou wou jelui wel een zoopie brandewijn
hebben (dit tegen ons:) Ik 'loof dat er nog wel wat in 't
lakkeurkeldertje wezen zei."
Dit zeggende haalde hij een fleschje voor den dag: en Reynhove en ik
verkw
|