ere, laaghangende wolken sloten zich aan het zwerk ineen, en de
beide oevers waren in een oogenblik achter een dicht gordijn van regen
verborgen, terwijl de wind, plotseling omschietende, met zulk een geweld
in de zeilen voer, dat het vaartuig over een kant ging en stellig zou
omgeslagen zijn, indien niet de sterk gespannen touwen aan stukken waren
gesprongen. Een algemeene kreet van ontsteltenis deed zich hooren.
Lodewijk werd bleek als een laken en een krachtige vloek bestierf op
zijn lippen.
"Ach! mein Kot!" zeide Weinstuebe: "set mihr aus: ich wil er aus. Ich wil
nicht langer hier pleiben."
"'t Is niets!" zeide ik, de dames wenschende gerust te stellen; "wij
hebben het ergste al geleden. Alle man aan 't werk: dames! gaat in de
kajuit!"--En, te gelijk mijn best doende, hielp ik Klaas om de einden
touw te kappen waar de gescheurde zeilen in smalle reepen en strooken
nog aan bleven fladderen. Reynhove, die bij ongeluk een verkeerd touw
had aangegrepen, werd door den schippersknecht op zijde gestooten en
liep heen en weder, met de verlegen houding van iemand, die gaarne van
dienst wil zijn, maar niet weet op welke wijze.
De bui was intusschen meer en meer genaderd, en weldra viel de
stortregen op het dek. De dames, hoewel in de kajuit geborgen, waren ook
daar niet veilig voor het water, dat als een cascade de trappen
afstroomde. Weinstuebe was insgelijks naar binnen gevlucht en prevelde al
de gebeden, die hij in zijn leven geleerd had. Lodewijk stond in sombere
verslagenheid bij het roer en Reynhove zag mij aan alsof ik er wat aan
doen kon. Wij waren allen tot het hemd toe nat; ofschoon Lodewijk het
voordeel had van een duffelsche jas, die hij dadelijk had aangeschoten.
"Wat zoudt gij nu denken, dat het beste ware?" vroeg ik aan Klaas, op
wiens doorzicht ik in dit geval meer vertrouwen stelde dan op dat van
zijn meester.
"Ja!" zeide bij, om zich heenziende: "te Muiden kunnen wij niet komen.
't Zal best wezen, dat wij aan de overzij een opperwal zoeken en daar
ten anker blijven tot het opklaart."
Tot mijn genoegen keurde Lodewijk het voorstel goed. Wij heeschen een
fokje op, en het gelukte ons, na een paar gangen te hebben gedaan, een
goede ligplaats te bereiken, waar wij het anker uitwierpen en nu aan het
eind van onzen kabel slingerden, dat het een lust was om te zien.
Dit alzoo geschikt zijnde, ging ik naar de deur der kajuit, om te
vernemen, hoe de dames het maakten: "hoe is het daar binnen gesteld?"
v
|