p de afkeuring, welke zijn gedrag bij ons allen
gevonden had: "zie eens! zij minderen al zeil. Klaas! hou je goed! Wij
zullen hen wel weer voorbijraken."
"Zij minderen zeil," zeide ik: "en zij hebben gelijk ook; want zij
willen niet door de bui verrast worden. Het is onvergeeflijk van u,
Mijnheer Blaek! de dames aldus bloot te stellen om doornat te worden."
"Gekheid!--Wij keeren terstond terug.--Klaas! haal de kluiffok nog wat
aan. Hoezee! Wij halen hen in! Wij halen hen in, zeg ik. Hij heeft er
niet op gelet dat de wind gekrompen is.--Ja, voor-de-wind kan hij
zeilen; maar hij verstaat er niets van om met halvewind vooruit te
komen. Is dat een zeiler? Kijk, wat doet hij nu? Hij gaat ver... nog een
zeil strijken!--Hoezee! Wij zijn hem al voorbij!--Hij erkent zijn
minderheid! Lacht hem uit vrienden! nu is het onze beurt."
Vreemd genoeg, hoe weinig de jonge meisjes ook met Lodewijk ophadden, en
hoe ontrust zij een oogenblik te voren waren, scheen haar echter de nu
behaalde zegepraal te streelen, als deelden zij daarin: en zij schreven
aan Lodewijks bekwaamheid een overwinning toe, welke alleen aan de
meerdere voorzichtigheid van den bestuurder des boeiers te danken was.
Het was mij duidelijk, dat deze, tevreden met het bewijs zijner
meerderheid gegeven te hebben, en de bui ziende aankomen, zijn
voorzorgen genomen had: en de schippersknecht versterkte mij in deze
opvatting, door mij te verklaren, dat, zoo zijn Heer niet spoedig alles
bergen liet, het te laat zou zijn.
"En waarom zegt gij het niet?" vroeg ik, niet zonder ontsteltenis over
dit bericht.
"Wel ja!" zeide hij: "dan was mijn paspoort geschreven: je kent Meneer
niet."
"Dan zal ik het zeggen," zeide ik: "Mijnheer Blaek! ik weet niet, of gij
al dan niet een weerkenner zijt; maar ik vraag u nogmaals, of gij die
opkomende bui niet bemerkt? Laat toch strijken. Wilt gij de dames aan
gevaar blootstellen?"
"Gevaar!" riepen allen, onthutst zich naar achteren dringende.
"Och! wat gevaar!" zeide Lodewijk: "wij zullen eenvoudig terugkeeren:
en, voor de bui er is, zijt gij aan de hoeve terug.--Wenden Klaas!"
Maar het was te laat! Toen hij wenden wilde, weigerde het vaartuig aan
de beweging van het roer te gehoorzamen en bij-de-wind te draaien. Op
ditzelfde oogenblik deed zich een dof gegons hooren over de oppervlakte
van het water: de zee, nog kort te voren zoo helder, werd zwart en vuil
van kleur, alsof een onderaardsche beweging het water beroerd had:
donk
|