r: "maar toch, draag zorg,
dat gij niet alles aan den wijn verdoet: en bepaal u dan bij hen, aan
wien gij een traktement schuldig zijt."
"Nu ja!" zeide Helding: "of er een paar meer of minder zijn, dat zal er
zooveel niet toe doen: en aan den jongen Heer, die mij in staat gesteld
heeft mijn huishuur te voldoen, wilde ik toch ook wel toonen, dat ik
niet ondankbaar ben. 't Is zeker wel wat vermetel van mij, te durven
hopen, dat iemand als de Jongeheer Huyck mij de eer aan zoude doen mijn
arme woning te bezoeken."
"Volstrekt niet," hernam mijn vader: "en ik heb er niet tegen, dat mijn
zoon van uw uitnoodiging gebruik make, indien zijn kantoordrukten het
niet beletten en hij voor dien avond niet verzeid is."
"Maar lieve engel!" zeide mijn moeder, vreemd opziende: "gij; meent het
immers niet?"
"Kom, Keetje-lief!" zeide mijn vader: "wees maar tevreden: _indulge
veniam puero_."
"Ja!" zeide zij, de schouders ophalende: "als ge Latijn begint te
praten, zal ik maar zwijgen," en zij schudde het hoofd, terwijl haar
geheele wezen te kennen gaf, dat zij die partij niet goedkeurde.
"Ziezoo! dat is treffelijk," zeide Helding, terwijl hij zich tot mij
wendde, en de handen wreef: "UEd. zal zien, het zal in orde zijn. Heynsz
heeft mij veroorloofd, de gasten op zijne kamer te ontvangen, dan
behoeven zij zoovele trappen niet te klimmen...."
"En hebben minder gevaar er af te rollen," dacht ik.
"En ik zal de Juffrouw, die beneden mij woont, verzoeken koffie te
schenken: dan heeft het goede mensch ook reis een verzet: want zij zit
den geheelen dag te kniezen en te zuchten."
"En zal die Juffrouw dan alleen met al die Heeren zitten?" vroeg Moeder.
"Wel neen, Mevrouw!" antwoordde Helding, lachende! "zij zal op haar
kamer blijven en ons de koffie sturen.--Och! het is een lief meisje, zoo
vriendelijk, zoo zachtzinnig: nietwaar Mijnheer?" vroeg hij, mij tot
getuige nemende.
"Zoo Ferdinand! Kent gij die Juffrouw ook al?" vroeg mijn moeder, half
schertsend, half bestraffend.
"Dat is te zeggen, ja, ik heb haar in 't voorbijgaan gezien, toen ik
Monsieur Helding bezocht," antwoordde ik.
"Nu ja, gezien," zeide Helding: "en een grooten dienst gedaan
bovendien.--Nu zij is ook altijd recht dankbaar; want zoo dikwijls ik
haar op de trap ontmoet en een praatje met haar maak, vertel ik haar van
UEd. en dan glinsteren haar oogen als twee sterretjes."
"Wat is dat voor een juffer?" vroeg op zijn beurt mijn vader, met een
strakken bl
|